Loden jas (13).

Op mijn Yamaha DT brommer of met lijn 29 van de Zuid-Ooster ging ik naar Venlo. De brommer koste benzine, het was kouder op dat ding en ik ging er niet mee omdat ik retezuinig was op mijn wit rode pronkstuk. Zo zuinig dat ik hem wel eens helemaal demonteerde om te poetsen en dan weer in elkaar zette. De maandkaart voor de bus werd betaald mijn ouders. Dus dat werd ‘m.

De Havo bracht mij voor het eerst in contact met leeftijdsgenoten die dat niveau minimaal aankonden. Op het Sint Thomascollege zaten slimme kinderen. En daar wilde ik graag bij horen. De sfeer was heel anders dan ik voorheen kende. Minder agressief en meer in balans. Op de Mavo kende ik een paar leraren goed en daar had ik een goede band mee. Hier leek het wel of er alleen maar toffe leraren waren. Een kantine, een intiem plein, een groot sportveld alsof het achter een villa lag. Kan kloppen want het was geloof ik ooit een klooster. Er zat een vervelend mannetje, die ik uit Horst kende, bij mij in de klas. En dan was er helaas weer een pestkop met twee meelopers in de klas. Tergende klojo. En slechts één leraar was een echte eikel. Ach ja…met uitspraken als: Jullie stomme koeien hebben nergens verstand van. Ga op de markt aan de dakgoot hangen en daar geluid maken. Onvoorstelbaar. Hij zat in de Provinciale Staten namens de CDA en bevooroordeelde de tergende klojo en verschafte hem de vrijbrief mij op de nek te zitten. De combinatie van staande zien te houden en de verlokkingen van de stad kon ik helaas niet weerstaan. Ik zwichtte voor de verleiding van het spijbelen en kende de binnenstad uit mijn hoofd. Alleen café ‘De gouden tijger’ was een enkele keer de plek waar ik heen durfde gaan. Ik was tenslotte de jongen van over de Maas. Toch een soort vreemdeling. Alweer een exoot. De tergende klojo zocht mij op. Bloed onder de nagels. Ik weet niet meer hoe het stopte en of het überhaupt stopte. En dat etterige gluiperige mannetje uit Horst heb ik daarna ook gelukkig nooit meer gezien. Want na een jaar was de havo gedaan. Over en uit. Te lage cijfers. Geen overgang naar Havo 5. Het lukte mij niet. Ik kreeg het niet voor mekaar. Toffe jongens en meiden in mijn klas. Fijne leraren. Veel complimenten van de leraar Nederlands over mijn schrijven. Maar resultaat ging voor relatie en met beiden had ik moeite. De overgang was te groot. Toch kijk ik met een goed gevoel terug op die tijd. Het was de eerste echte positieve schoolervaring in mijn leven. Ondanks domme acties, te laat komen, spijbelen, pesten en grote aanpassingsproblemen voelde ik mij er meer gewenst dan ooit tevoren. Ik was verdrietig dat het niet was gelukt om over te gaan. Mijn droom spatte uiteen. Ik had het gevoel dat ik het verprutst had, niets waard was en zag helemaal geen toekomstperspectief. Ik zie me thuis nog uitleg staan geven: Shit. Ik heb het verkloot pap en mam. Sorry, maar ik weet niet hoe dat kan? Ik weet het niet. Echt niet. Sorry. Achteraf realiseer ik mij dat er toen voor het eerst echt naar mij geluisterd werd. Conrector Hermans leefde echt met mij mee en probeerde mijn motivatie te stimuleren. Door vertrouwen te geven, een luisterend oor te bieden en begrip te tonen. Helaas was ik niet ontvankelijk voor zijn ondersteuning en bemoedigende woorden. Jaren later kwam ik hem tegen met de vastelaovend in Meerlo. Hij speelde in een joekskapel die daar op trad en was blij en opgelucht om te zien dat ik niet afgegleden was naar de criminaliteit en een vroege ondergang. 

Share

Welkom in mijn leven.

De afgelopen dagen kwam er veel op mij af. De blogs over mijn jeugd maakte veel los bij mijzelf en anderen. Hartverwarmend en confronterend. Want wat ik al mijn hele leven met mij mee draag heb ik met het naar buiten brengen ook deel laten uitmaken van het leven van anderen. Het staat online. Openbaar. En daarmee voor iedereen die het wil binnen handbereik. Die gewaarwording is zoals het moet zijn. Vroeger zou ik mij druk maken over wat anderen er van zouden vinden. En dan met name de negatieve reacties en de kritieken. Nu niet. De hobby analisten en ‘ogen’ mogen gerust hun gang gaan. Het zijn mijn verhalen. Door mij beleefd, jarenlang vastgehouden in mijn hart, hoofd en hele lijf. En met het verstrijken van de tijd wakkerde een zachte wind aan tot een storm die leidde tot een golf van opgekropte beleving die er uit moet. Alsof ik een deur open in een immens hotel en in plaats van één kamer vliegen alle kamers open! In mij schuilen heel veel verhalen. Het tolt er soms van in mijn hoofd. Ik ervaar ze en moet ze een klank geven door ze uit te schrijven. Wat jarenlang verstopt werd breekt zich nu een weg naar buiten. En het blijft maar komen. Het hek is van de dam en ik kan het niet meer stoppen. Wat jarenlang opgesloten zat in mijn binnenste komt er nu uit. Voor mij is het een zwaar bevochten vrijheid die ik omarm. En ondanks dat ik niet weet waar het toe zal leiden ga ik door. Ik ben de angst voor het verdriet aan het laten binnen komen. Laat maar komen. Ik moet er door heen. Er is geen ‘ja maar’ meer. Vroeger deed ik dat. Ik vocht en beet van mij af. Beter bijten dan gebeten worden. Geen ontwijken of verdedigingsmechanisme. Geen aangeleerd gedrag meer om mij staande te houden, gezien, geaccepteerd en getolereerd te worden. Geen aannames meer over verondersteld sociaal wenselijk gedrag, het behagen van anderen, niet uit de toon willen vallen. Geen angst meer voor een ontstemde autoriteit, werkgever, buurman, bekende of ‘vriend’ waardoor ik niet meer bij een groep hoor waar ik denk bij te moeten horen omdat ik anders denk alleen te staan. De pijn die al die slechte ervaringen heeft veroorzaakt ketende mij veel te lang. En dat wil ik niet meer!

Voor mij werkt het goed om mijn gedachten en gevoelens te uiten en te delen. Mijn integriteit is anderen deelgenoot uit te laten maken van wat er in mij omgaat en dat zij mijn leven respecteren in plaats van veroordelen. Verbinding te vinden vanuit acceptatie en compassie. Dan ben je welkom in mijn leven!

Share

Loden jas (12). Koud, nat, leeg en licht.

Ik zit op mijn stadsfiets, op weg naar mijn fietsenmaker. Even zwetsen. Het is tien over acht en ik ben het binnenzitten beu. Al dagen in een te kleine wereld. De zaak is toe. COVID dwingt ze om op acht uur te sluiten. Ik las vanochtend in de krant over de zoveelste machtsstrijd in een politieke partij en waar deze machtshebbers vandaan komen en snap dat ze alles op slot gooien. Afkomst en geloof maal de honger naar macht verlamt een hele samenleving. Ik haak af. Kan het niet snappen en mijn gedachten tollen van alle scenario’s die door mijn hoofd gieren. Dus fiets ik door. Zwaai naar mijn fietsenmakers en kies koers naar het centrum.

Het is nat en koud. Ik moest er uit. Naar buiten. Na dagen werken en binnen zitten werd ik rusteloos en horendol en dat stopte niet. De stad is leeg, nat, koud en vol licht. De tijd lijkt terug te lopen in plaats van vooruit. Ik waan me in een andere wereld. Normaal is het op vrijdagavond druk. Winkelend publiek rolt door de winkelstraten. Nu is het leeg. Zoals het voor de koopgekte was. Een stad zoals die er in de de jaren tachtig heel veel waren. Alleen in wereldsteden werd de straat verlicht met kleine lichtjes. Ik ga veertig jaar in de tijd terug. Al fietsend door het centrum van Oosterhout zie ik veel kleine lichtjes. Maar het raakt mij niet. In de etalage van een speelgoedwinkel staat een circus met poppetjes. Een circus. Zo voelt het af en toe dit jaar. Een grote voorstelling van verschillen. Op de markt staan de boomskeletten in lichterlaaie. Een grote kerstboom siert het plein. De kerk als decor. Sfeervol. Maar ik mis het leven. De mensen in de kroegen. De gezinnen met jengelende kinderen en de verveelde blikken. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Dit is niet mijn vrijdagavond. En Oosterhout is sowieso niet mijn stad. Ik voel mij er na ruim negen jaar nog steeds niet thuis. En toch vind ik het jammer dat het ‘storp’ zo verlaten is. Het doet mij denken aan vroeger. Toen ik behoefte had aan leven en warmte maar in plaats daar van veel kilte tegen kwam en uit frustratie om mij heen een spoor van vernieling achter liet. Ik dwaal op de fiets en bewonder de vele lichtjes en fiets door naar de wijk waar mijn vriendin voor haar scheiding woonde. Zie de huizen, proef de sfeer en hunker naar een nieuwe plek voor ons samen. Een nieuw begin. De koud en nattigheid verstijft mijn handen. De straten zijn leeg en het asfalt en de klinkers blinken van het water, weerspiegelen het licht en de rust is verstikkend. Het is koud in de stad en ik ga naar huis. In de warmte van ons huis voel ik de aanwezigheid van mijn lief. Ik zoen haar, laat de hond uit, neem een warme douche, trek mijn zachte huispak aan, schenk een glas wijn in en tik deze woorden in via het toetsenbord.

Share

Loden jas (11).

Dus ging ik alleen verder. Ik reageerde mij af door veel te gaan rennen. Zo noemen we dat bij ons. Rennen staat voor hardlopen. Want ik moest wat doen om mijn energie kwijt te raken. Ik danste in de oude keet. Probeerde gitaar te leren spelen. Schreef mijn frustraties van mij af. Ging naar de jongeren sociëteiten in Venray, Horst, Sevenum, Lottum, Meerlo, Venlo die toen nog druk bezocht werden op het platteland van Noord-Limburg. Voor het eerst ervoer ik wat verliefd zijn met mij kon doen. Op de mavo was ik verliefd geworden op een meid die zo mooi was dat ik haar niet eens aan durfde te kijken. De paar keer dat ze iets tegen mij zei sloeg ik volledig dicht. De volgende was een prachtige meid die toetsenist was in een wave-band. De nicht van een dorpsgenoot. Via hem hoorde ik dat ze mij had gezien. Met mijn vetkuif en extravagante kleding viel ik op en dat was interessant. En voor mijn gevoel scheelde het niet veel of we hadden verkering. Ik was te verlegen om om ‘door te pakken’. De negatieve ervaringen uit het verleden blokkeerden mijn gevoel. Daar durfde ik niet bij te komen. Dus vroeg ik haar niet uit. Bang om afgewezen te worden. We spraken elkaar wel. Ik ging naar haar optredens kijken in Walhalla en andere plekken en zag oudere jongens om haar heen draaien. Mijn maag draaide zich om. De angst had mij verlamd. Inge en ik kregen helaas geen verkering. Zouden wij? Had zij? Helaas ben ik haar uit het oog verloren.

De voetbalclub ❌ De volleybalclub❌ De keet❌ De soos❌ School❌ De Havo werd het weer niet❌. Wel een school voor detailhandel. In Venlo✅. Eindelijk weg uit het dorp en naar de grote mensenwereld✅. Want voor mij was Venlo echt groot, werelds en de poort naar een leven waar ik naar verlangde✅. Weg uit het benauwende dorp waar iedereen mij kende en bij voorbaat al veroordeelde✅. Een nieuwe kans en wie weet kon ik toch nog naar de Havo want in Venlo waren en een paar en kenden ze mij niet✅

Ik vond de stad geweldig. Ging ook daar veel naar de bibliotheek in schooltijd. Zat uren bij Sounds muziek te ontdekken, keek mijn ogen uit op de Maaskade met de sexshops, drugshandelaren, zwervers en alcoholisten, zwierf door de stad of fietste door de omgeving, over de hei, naar Velden, Belfeld en zat te mijmeren aan de Maas. Ik vond het heerlijk. Hoe de stad bewoog en leefde vond ik heel tof. Venlo gaf mij voor het eerst in mijn leven het gevoel dat ik lekker mezelf kon zijn zonder veroordeeld te worden. Na amper een half jaar Venlo was het school avontuur voorbij. Stage was tof bij de Edah in Bergen. Maar de slechte cijfers, het onaangepaste gedrag, te veel spijbelen, diefstal, vernielen. Ik had grenzen overschreden. De school in Venlo was over en uit ❌ In Venray moest ik aan mijn leerplicht blijven voldoen. Op een plek met afvalligen van het systeem. De tijd doden met kookles en onzinnige praatsessies. Daar is mijn latere afkeer van koken begonnen.

In het dorp vond ik in de tussentijd aansluiting bij een andere groep jongens. Die ook op een brommer rondreden of er graag een wilden hebben maar niet konden of mochten. Het werd een gemengde groep van volgers, vrijbuiters, profiteurs, meelopers, eenlingen en eenzamen. Opgefokte Kreidlers, Yamaha’s, Honda’s en niemand wilde voor elkaar onderdoen. Ik reed rond zonder helm. Vetkuif in de wind. In mijn vrije tijd werkte ik keihard in de horeca. Geert zag in mij een harde en gedreven werker. Hij geloofde in mij en was de eerste en enige die in goede en slechte tijden voor mij op kwam en steunde. Mijn laag zelfbeeld en gebrek aan zelfvertrouwen wist hij door vertrouwen te geven op te krikken.

Ik voelde mezelf nuttig. Verdiende goed. Spaarde veel. En wilde breken met mijn verleden. Die kans leek zich aan te dienen met het begin van het nieuwe schooljaar. Ik werd totaal onverwacht toegelaten tot de Havo op het St.Thomascollege in Venlo. Ik was zielsgelukkig. Eindelijk kon ik mijn dromen waar gaan maken🙏🏼

Share

Loden jas (10).

We hadden de keet bij ons thuis nog maar daar vervreemde ik van. Ik hoorde er steeds minder bij. Pubers hebben een eigen taal. En ik sprak die taal niet. Leeftijdsgenoten die bij ons kwamen kon ik niet volgen. Bier, roken, op stap gaan raakte mij niet. Er werd niet met mij gepraat. Er werd wel met elkaar over mij gesproken en niet met mij als ik er bij was. Ze spraken achter de rug om over mij. Dat is nog erger dan met je in gesprek gaan. En op de momenten dat ik er wel iets werd gezegd waren de meningen verrassend eensgezind en vaak tegen mij. Voor dat soort situaties ontwikkelde ik een zevende zintuig. Verschrikkelijk om telkens weer in zo’n situatie terecht te komen. Jaar in jaar uit. Waar ik daarna ook terecht kwam bleef het patroon zich herhalen. Ik hoorde er niet bij en tegelijkertijd was ik er wel vaak bij. Alleen, er echt deel van uit maken lukte niet. Alsof ik werd getolereerd en als het er op aan kwam toevallig werd vergeten. En dat vergeten ging er bij mij niet in. Dat geloofde ik niet. En het was ook niet zo. Het was geen toeval dat er van alles werd georganiseerd en gedaan zonder mij. Waarschijnlijk was ik niet van dezelfde bloedgroep. Te stoer, te ruig of onvoorspelbaar. Zeg het maar wat het veroorzaakte. Maar echt ruig was ik niet. Ik dronk niet, rookte slechts kort en daar werd ik altijd ziek van, had geen lang haar, hield niet van hardrock, had geen vriendin, een andere mening. Als het er op aan kwam viel ik altijd buiten de groep. Ik heb nooit gehoord waarom dat zo was. Het was niet, nooit, never, zoek het maar uit. Nu niet en dan niet hoor jij bij ons @meerlo en omstreken! ‘s Zaterdags in de soos hoorde ik ze roepen: De taxi is er! We gaon. Hoie! En dan bleef ik achter. Mij werd niets gevraagd en ik vroeg niets. Want met vragen vergrootte de afstand en ik wilde er bij horen. Dan dronk ik toch maar een fles bier, at een Snickers en ging naar huis. Onderweg de tranen in de ogen. De ervaring had geleerd dat ze in de disco niet te vinden zijn. Dan zeiden ze: We gaan naar Horst. En dan gingen ze naar Venray, of andersom. En dan hadden ze lol omdat ze mij op het verkeerde been zette. Soms ‘mocht’ het wel. In de taxi. Een zeldzaamheid. Ik weet dat het ooit gebeurd is maar heb die avond blijkbaar ver weg gestopt. Met oud op nieuw mocht ik één of twee jaar met ze mee. Met een rugzak vuurwerk de straat op. En bij elk ouderlijk huis van de groep één of twee flessen bier achterover gooien, eieren eten en dan weer verder. Mijn moeder kwam mij om half vier ‘s nachts halen toen we gaar bij iemand in de keuken zaten te knikkebollen. Alle glans van ‘leuk op stap gaan’ was er bij mij van af. Is dit het nu? Moet ik dit leuk vinden? Het riep overeenkomsten met de leraren op de mavo op. Ze gingen op vakantie naar Renesse of iets dergelijks. We speelden samen voetbal, gingen met elkaar om, zaten bij ons in de keet maar als het er echt op aan kwam negeerden ze mij volkomen. En werd ik genegeerd. Voordat ik een brommer had fietste ik op mijn Simplex fiets met een 3 versnellingen Sturmey-Archer vaak in de drie op en neer naar Horst of Venray. Bezweet en met dikke benen kwam ik dan thuis. Allemaal om ooit, als ik een racefiets zou hebben, meteen op conditie te zijn. Want wielrennen vond ik geweldig. Maar bij ons op het platteland was wielrennen niets. Toen een paar jongens ineens een racefiets kochten en samen gingen fietsen vroeg ik of ik mee mocht. Of geej met os mit meucht fietsen? Waorom dat dan? Nieje. Weej willen d’r ow nie beej hebben Seijkens. Zuuk ut lekker zelf uut! De verjaardagsfeesten waar ik voor werd gevraagd zijn op één hand te tellen. Toen ik eens lang een garage kwam waar veel klasgenoten feest vierden kwam dat hard aan. Ik was alweer niet gevraagd. Ze stonden voor het raam mij uit te lachen. Ik hief mijn vuist en wilde net doen of ik ze zou slaan. Uit onmacht en om me groot te houden. Het ging mis. Ik sloeg het raam per ongeluk in en haalde mijn hand open aan het gebroken glas. Shit, dat heb ik weer! Toen een jongen uit het dorp door een ongeluk met een zware hersenschudding thuis op bed lag werd ik door hem en omstanders als dader aangewezen. Ik zou hem overhoop hebben getrapt. Ik moest zelfs komen zodat ze mij als dader aan konden wijzen. Ik had niets te vrezen want ik was op het moment daar helemaal niet geweest en wist niet eens waar ze het over hadden. Ja hij heeft het gedaan, zei hij met bibberende stem. Ik stond als vastgenageld aan de grond. Jaren later fikte de tijdelijke soos af. Een hele toffe plek. Ik vond dat echt een mooie soos. Toen ik hoorde dat ie tot de grond toe was afgebrand stonden de tranen in mijn ogen. Zelfs daarvan werd ik beschuldigd. Dat heeft die van Seijkens gedaan! Het leek wel of ik de zondebok van dat klootjesvolk was geworden! 

Nooit heeft iemand mij verteld waarom dat zo was. Of waar die hufterige onverschilligheid vandaan kwam? Waarom de zaken zo liepen? De vragen die duidelijkheid kunnen geven heb ik nooit gesteld en ik vraag mij af of er nu wel een eerlijk antwoord op komt? Ik deed mee om er bij te horen maar had echt geen enkele aansluiting bij al deze mensen. En zij niet met mij. En toch gaf ik niet op. Want veel keuze was er niet. Waar moest ik dan heen?

Ik voel de onbedwingbare wil om mijn verdriet te uiten. De ervaringen liggen in de kelders van mijn leven en stinken, ze rotten, het komt af en toe opborrelen en dan verzuurd het mijn gedachten en gevoel. Het hindert mij in mijn werk en maakt dat ik een groot verlangen naar samen heb. Samenwerken en niet alleen zijn.

Het deed heel veel pijn. Veel berouw, verdriet, spijt en schaamte en het heeft mij meer dan vijfendertig jaar gekost om mij over de schroom heen te zetten dit onder ogen te zien en te delen. Het maakt dat ik mij heel goed kan voorstellen hoe mensen zich voelen die buitengesloten worden omdat ze zichzelf willen zijn. Zonder masker. Vanuit hun diepste verlangen en oprechtheid.  

Share

Loden jas (9).

Met het verlaten van de voetbalvelden bleef de energie die ik in mij had opgesloten. Die moest er uit. Dat zou jaren nodig hebben. Want ook al was ik zestien en hard op weg om zeventien te worden. Daarmee was mijn honger naar presteren niet gestild. En als het niet met teamsport kon dan moest het maar anders. Maar eerst school. Daar was ik in mijn hoofd al lange mee klaar. Op de lagere school hadden een paar ongelukkige zielen die mij niet aankonden geprobeerd mij op de Lom-school te dumpen! Daar zeiden ze: Uw zoon hoort hier niet thuis. Die is veel te slim en gevat. Dat ze daar in Meerlo maar beter hun best doen. Dat zij daar niet de vaardigheden voor hebben wil niet zeggen dat hij daar de dupe van moet worden. De directeur van de lagere school heeft het geweten. De wraak was er toen ik naar de middelbare school moest. De Cito toets wees uit dat Havo haalbaar moest zijn. De invloed van de schooldirectie reikte via persoonlijke contacten tot de Mavo’s en Havo’s in de regio. Toelating tot die scholen was uitgesloten. Mijn reputatie werd flink aangedikt en de deuren daar bleven voor altijd voor mij gesloten.

Ontelbare keren begreep ik de manier van lesgeven en de omgang met leerlingen niet. Waarom doen volwassenen zo? Wat bezielt hun? Van alle leraren op de MAVO-Maasdorpen waren er slechts een handjevol sympathiek. Destijds stelde ik mij vele vragen. En ik benoemde dat thuis.Waarom zijn ze zo achterbaks? Waarom doen ze zich op school netjes voor en doen ze alsof ze de wijsheid in pacht hebben? Wat moeten ze van mij? Waarom wil die ene leraar altijd weten of wij ons huis verkopen? Op straat gedragen ze zich heel anders. Bijna verlegen en schuw. Op school zijn het kleine dictators en in het gewone leven kleine mannetjes. Hoe kan dat? Goeie vragen waar geen bevredigende antwoorden op kwamen. 

Ik voelde mij er niet veilig. Snapte de omgang met andere jongens niet. Die rookten shag, droegen spijkerjacks met afbeeldingen van hardrock bands. Hadden verkering en gingen op stap. Ik niet. Ik kreeg aandacht van meiden. Mijn hormonen verlangden naar meer dan aandacht maar helaas bleef die uit. Soms sloeg ik er nog op los. De laatste keer op de mavo was het een lompe klootzak uit een buurdorp.  Met een soort van karatetrap op zijn bovenbeen bracht ik hem volledig uit zijn balans. Het kwam voort uit wrok en woede. Een soort vergelding voor wat zijn maten mij hadden aangedaan. Ik was op de kermis in zijn dorp geweest. Zij hadden zich aan mij geïrriteerd en wilden mij in elkaar rammen. Vijf tegen één is te veel voor mij. Dus zette ik het op een lopen. En met mijn snelheid moest je van goede huize komen om mij te pakken. De angst en woede van toen kwam er uit. Ik voelde de adrenaline koken en mijn nekharen overeind staan. De trap was bijna vernietigend hard! Ik schrok me kapot en hij nog meer. Ik had zijn been wel kunnen breken. Bij de reünie vijfendertig jaar later was het nog steeds een lompe boer en een lul van een vent. Vrijgezel en geen vrouw. Tuurlijk! Zak. Het was  kenmerkend voor mijn schooltijd en het zou nog erger worden toen ik naar de stad ging.

Met veel pijn en moeite slaagde ik voor de Mavo op D nivo. Ik had er helemaal geen zin in. Een toekomst? Hoe dan? Voor wat en wie? Flikker op man! Ik was rebels, anti-alles en wilde het liefst weg van alles en iedereen. Het was de tijd van hoge jeugdwerkeloosheid. Ik wist absoluut niet wat voor beroep ik wilde gaan uitoefenen. Droomde er van archeoloog of journalist te worden. Daarvoor moest je via de Havo naar het HBO en dan de Universiteit. Soms voelde ik mij zo goed dat het leek of alle kennis binnen handbereik was. Dat het mij aan kwam waaien. Ergens een luikje open gezet werd en barrières verdwenen. Nog steeds weet ik niet waar dat vandaan kwam. Dan snapte ik alles, kon verbanden leggen, zelfs uitleg geven aan leraren en mede-leerlingen die verder ging dan wat we kregen aangereikt. In mijn vrije tijd zwierf ik uren door de bibliotheek en las alles wat aan kwam vliegen vanuit de boekenkasten. Rust, lezen, gretig absorberen. De wereld buiten via boeken ontdekken.

Mijn diploma uitreiking was een herhaling van vier jaar eerder. Ik bleef in bed liggen en toen alles afgelopen was ging ik het papiertje ophalen. Eerder uit afkeer dan uit des-interesse omdat ik mijn pijn niet wilde voeden. Maar ik had geen keus. Ik had geen zin in de vragen en de blikken om mij heen en de verhalen van de voorbeeldige, ijverige brave klasgenoten die wel naar de Havo mochten. Ik alweer niet.

Share

Loden jas (8).

Voetbal. Heerlijk! Ik droomde voetbal. En fietste hard omdat ik daar nog meer conditie van kreeg en afstanden kon overbruggen die te voet onmogelijk waren. Ik zat in het spelregelteam en wilde winnen, mijn benen stonden niet stil. Op de pedalen en op het veld. Ik wilde mijn lichaam hard als staal maken. Sterk worden. Liep een dubbele beenbreuk op tijdens het afsluitende partijtje na de training. Ik zou en moest die bal hebben! Toen ik na het ziekenhuis thuis kwam en het eten rook draaide mijn maag zich om. We aten die avond erwtensoep en pannenkoeken. Mijn favoriete gerecht. Jarenlang at ik het niet en kreeg kippenvel bij alleen al de gedachte aan dat eten. Met mijn gebroken been zat ik zes weken thuis. Van de lies tot aan de tenen ingepakt in het gips. Slechts een klasgenootje kwam op bezoek. Alleen zij gaf mij echte aandacht. Het jaarlijkse penaltytoernooi bij onze vereniging met Jan van Beveren was het hoogtepunt van het jaar. Dat miste ik dat jaar ook. Hij was toen de keeper van PSV. Hij was groot. Helemaal in het rood. Een beer van een kerel. Een atleet. Een echte! Hij stopte alles. We gingen met groepen naar wedstrijden van PSV kijken. Wauw, wat een stadion! Het jeugdvak. Naar PSV-Hamburger SV. Met mijn peetoom naar VVV in de Koel. Dicht bij huis. Onze profclub. Het waren mijn clubs. Voetbal was hoop. Fietsen werden gesloopt en ik sloopte andermans fiets. Een krom stuur was alles wat mogelijk was. Ik spurtte naar het sportpark en terug. Hard! De toernooien met het team en dan naar andere dorpen gaan. Het liefste op de fiets. En anders met de auto waarbij ik nooit bij bepaalde ouders in hun auto mocht zitten. En naar de Heksenberg in Heerlen met een veld waar de bal vanzelf de heuvel afrolde. Voor mij waren het mini-vakanties. Want op vakantie gingen wij niet. Wij bleven thuis. Slechts één keer mocht ik met een selectie mee naar een toernooi. Het was vanuit school. Eén helft duurde het avontuur voor mij. De kaars begon te doven. Nederland verloor de WK finale tegen die kut-Argentijnen in 1978 en ik was heel verdrietig. Dagenlang was ik niet te genieten. Toen na tien jaar voetbal mij niet de plek kon bieden waar ik mij gewaardeerd voelde en mezelf mocht zijn begon de liefde af te sterven. Toen de brommer kwam verwaterde het langzaamaan. Ik veranderde. Zegde een paar keer mijn lidmaatschap bijna op. De testosteron zette mijn onmacht om in woede. Een ploeggenoot werkte ik hardhandig tegen de muur van het kleedlokaal toen hij bleef stangen. Mijn voetbalschoen vloog uit na een duel. De scheids die mij vroeg buiten het veld de schoen aan te trekken kreeg de schoen naar zijn hoofd geslingerd. Ik vertrok vloekend en tierend. Zonder te douchen. Niet veel later gooide ik de handdoek in de ring. Voetbal had voorgoed zijn glans verloren. Nederland werd jaren later Europees kampioen en ik was aan het werk. Mijn voetballende leeftijdsgenoten dronken bier en vierden uitbundig feest. Ik walgde er van. Van bier en die verschrikkelijke voetbalcultuur.  

Share

Loden jas (7).

De teams waarin ik speelde werden een aantal keren kampioen. Ik stond rechtsbuiten en was een fysieke voetballer. Niet gezegend met virtuoze techniek. Hard voor mezelf, mijn teamgenoten en de tegenstander. Een groot uithoudingsvermogen en ik speelde soms twee wedstrijden op een zaterdag. Eerst bij mijn eigen team en daarna bij een team dat een man tekort kwam. Ik was meedogenloos en bij vlagen gezegend met mooie acties, geniale voorzetten en een grote mond. Tegen alles en iedereen. Schijt aan wie het was of wat ze zijn. Dat interesseerde mij geen reet. Engels spraken we toen nog niet. Maar vandaag de dag zou een shirtsponsor met de naam ‘FUCK IT’ het beste de lading hebben gedekt.

Ik werd gelukkig van de geur van het gras vermengd met de rauwe geur van zwarte aarde. Wanneer je een sliding maakt en ik over het veld gleed, de sokken vies met zwarte vegen, de benen onder de modder, de witte broek zwart van de zooi. Het zweet dat langs mijn brillenglazen liep en ik nog minder zicht had. Ik moest en zou altijd winnen. En de rest moest dat van mij ook. Verliezen mocht niet. Dan ben je een sukkel! Een watje! Blijf dan thuis. Ga in de dug-out zitten of hou je waffel. Hier tussen de lijnen bepaal ik wat er gebeurd en je hebt te luisteren anders flikker je maar op! En ik scoorde gemakkelijk en best veel voor een karakterspeler. Maakte het mijn tegenstanders moeilijk en mijn teamgenoten soms onmogelijk om wat uit te halen. Ik wilde gezien en gewaardeerd worden. Tot zekere hoogte lukte dat. Maar ik sloeg door. Sloeg er soms bijna op. 

Op trainingen trok ik mijn mond vaak te ver open. Dan moest ik weer tien rondjes om het veld rennen. Weer straf! Weer buiten de groep gezet! Maar ik kreeg een bere-conditie van al dat rennen. Mijn benen waren bovengemiddeld ontwikkeld. Van staal. En ik voelde mij tijdens het rennen vaak zo vrij als een vogel. Het ging vanzelf en ik voelde geen weerstand. Wel naar de groep toe, de trainers en begeleiders. Twee trainers springen er uit. Met de eerste had ik een haat-liefde verhouding. Gerritje. Hij was net zo gedreven als ik. Maar op een andere manier, en hij kon mij ook niet aan. Zelf was hij af en toe ook ongrijpbaar voor volwassenen. Tegelijkertijd heb ik ook veel met gelachen. Dat was mooi. Het kon en hij liet dat toe. Een paar jaar eerder was er trainer Jack. Rust en gedrevenheid in zijn doen en laten. Een zuiderling en een man die de schaar zo stijlvol uitvoerde alsof het een dans was. Dat maakte indruk op mij. Hij verhuisde met zijn gezin en ging weg. 

Share

Loden jas (6).

Het waren voor mij vreemde tijden begin jaren tachtig op het platteland van Noord-Limburg. De overgang naar de middelbare school was voor mij een tijd vol onzekerheid. Ik was niet klaar voor de ‘grote school’. Mijn wereld mocht gerust klein blijven maar dat had ik zelf niet zo in de gaten en ook niet in de hand. Mijn tienertijd begon maar wat moest ik er mee? Mijn gedrag riep bij anderen steeds meer weerstand op. Veilig voelde ik mij zelden of nooit. Op school hield ik mij staande door te overschreeuwen. Op voetbal en in het volleybalveld deed ik hetzelfde. Aan mijn inzet op het veld lag het niet. Daar kon ik mijn lichaam laten werken en was direct zichtbaar wat ik in huis had. Mijn moeder was gedreven om aan iedereen het tegendeel te laten zien. Dat er wel een goed mens in mij steekt die de moeite waard is om gezien te worden, waardering te krijgen en er bij te horen. Die ook goede eigenschappen heeft en een kans verdient. Dat deed ze door een ‘keet’ te regelen achter in onze tuin. Door mij met de jeugdcarnaval deel te laten uitmaken van de jeugdraad en ik was ook jeugdprins met carnaval. Samen met buurman Piet. De was prins bij de grote mensen. Mam hielp mij mee met het schooltheater. En ze stond heel vaak aan het voetbalveld mij aan te moedigen. Dan nam ze toeters mee en liet van zich horen. Ons team had een heuse fanclub in haar persoon en ze schreef de verslagen voor ‘Het Klokje’. Het plaatselijke suffertje met het nieuws uit het dorp. Ik herinner mij nog een keer een feestweek van de voetbalclub waarin zij als prominente dorpeling gevraagd werd om in een panel zitting te nemen. Mijn ouders waren bekend. Mijn vader niet. Die was altijd werken. Weg met de vrachtwagen. En route! Mam was wel bekend. Met haar Brabantse directheid, haar eigen mening en daadkracht viel ze op. En dat was interessant. Bijna exotisch. Het was een dorpse kopie van een populair show op tv. Ik mocht er niet bij zijn. Het was het avondprogramma. Toch sloop ik het huis uit en via de zandweg achter de feesttent kon ik meeluisteren. Toen werd er een vraag aan haar gesteld over relaties en wat mijn moeder mij toewenst als ik later volwassen ben. Haar uitspraak bracht de rumoerige boerse zaal tot zwijgen. Het werd muisstil. Je hoorde de spelden vallen. Ik heb liever dat mijn zoon gelukkig is met een pikzwarte negerin die zielsveel om hem geeft en waar hij zichzelf mag zijn dan dat hij ongelukkig is met een boerenmeid die niet van hem houdt. Uppercut. Knock-out! Daar konden de zeikerds het mee doen. De presentator werd er ook stil van. Ik zweefde naar huis. Trots op mijn moeder die haar mannetje stond. Mijn loden jas werd lichter

Share

Loden jas (5).

Het was niet vreemd dat mensen fel op mij reageerden. Ik was in de ogen van velen een eikel. Echt onhandelbaar. Een enfant terrible, een doerak, een losgeslagen rebel, halve zool, rijp voor de LOM-school. Dat heeft die van Seijkens gedaan, die van de Veestraat. Dat waren de uitspraken van de burgerij en de boeren in het dorp. Dat was hun mening. Niet gestoeld op kennis van zaken. Het was actie, reactie. En ik moest mij nog meer staande zien te houden want de volwassenen waren zonder mededogen. En de kinderen namen dat gedrag over. Ook al was ik niet in de buurt geweest, dan nog werd ik als dader aangewezen.

Vreemd…voor een dorpje waar begin jaren zeventig hippie popfestivals werden georganiseerd waren de inwoners nog alles behalve tolerant en vrije geesten. Ik begreep er geen zak van.

Ik ontken niet dat ik geen rotzooi heb veroorzaakt. En dan heb ik het niet over belletje trekken. In kippenhokken eieren jatten en die gebruiken als granaten in een verzonnen ‘oorlog’ was kinderspel. En ja, ik was geen brave. Dat neemt niet weg dat er veel meer stoute jongetjes rondliepen. Ik was niet de enige! Spelcomputers waren er niet. Wij speelden in de natuur, op straat, fietsten rond met een voetbal onder de snelbinders, verkleden ons als soldaten en speelden oorlogje in bossen in kleding van de dump. Groeven ondergrondse hutten en legden daar boomstammen overheen. Verlichten die met kaarsen. Jatten snoep en sigaretjes, dronken stiekem bier dat we weghaalden in de oefenruimte van een band. Liepen met bijlen en zagen door het bos, met zakmessen op zak, veldflessen met water en vochten en speelden met ‘bendes’ van andere dorpen en buurtschappen. Woensdag en zaterdag doorbrak de sleur. Dan was er nog meer tijd te doden. Woensdagmiddag vrij en ‘s avonds voetbaltraining. Zaterdags de voetbalwedstrijd. Voor mij waren dat de hoogtepunten in de week. Dan was er duidelijkheid, regels, een doel en moesten we samenwerken. Zelfs daar was het lastig. Ook daar werkte de sociale structuur tegen mij. De lichtpunten waren door volwassenen die het beste met mij voorhadden. Het was toen al te laat voor mij.

Het was de overgang van de zachte jaren 70 naar de verhardende jaren 80. Van punk, hardrock, kernraketten, een toename van de werkloosheid en de import die het dorp als forenzendorp gebruikte. De emancipatie in het onderwijs en pedagogische vernieuwing was ver weg.

We sloegen er op los en vroegen ons later, of helemaal niet, af wat er aan de hand was. Zo deden de ouderen het en de jongeren deden dat na. En ik verharde mee.

Share