Loden jas (13).

Op mijn Yamaha DT brommer of met lijn 29 van de Zuid-Ooster ging ik naar Venlo. De brommer koste benzine, het was kouder op dat ding en ik ging er niet mee omdat ik retezuinig was op mijn wit rode pronkstuk. Zo zuinig dat ik hem wel eens helemaal demonteerde om te poetsen en dan weer in elkaar zette. De maandkaart voor de bus werd betaald mijn ouders. Dus dat werd ‘m.

De Havo bracht mij voor het eerst in contact met leeftijdsgenoten die dat niveau minimaal aankonden. Op het Sint Thomascollege zaten slimme kinderen. En daar wilde ik graag bij horen. De sfeer was heel anders dan ik voorheen kende. Minder agressief en meer in balans. Op de Mavo kende ik een paar leraren goed en daar had ik een goede band mee. Hier leek het wel of er alleen maar toffe leraren waren. Een kantine, een intiem plein, een groot sportveld alsof het achter een villa lag. Kan kloppen want het was geloof ik ooit een klooster. Er zat een vervelend mannetje, die ik uit Horst kende, bij mij in de klas. En dan was er helaas weer een pestkop met twee meelopers in de klas. Tergende klojo. En slechts één leraar was een echte eikel. Ach ja…met uitspraken als: Jullie stomme koeien hebben nergens verstand van. Ga op de markt aan de dakgoot hangen en daar geluid maken. Onvoorstelbaar. Hij zat in de Provinciale Staten namens de CDA en bevooroordeelde de tergende klojo en verschafte hem de vrijbrief mij op de nek te zitten. De combinatie van staande zien te houden en de verlokkingen van de stad kon ik helaas niet weerstaan. Ik zwichtte voor de verleiding van het spijbelen en kende de binnenstad uit mijn hoofd. Alleen café ‘De gouden tijger’ was een enkele keer de plek waar ik heen durfde gaan. Ik was tenslotte de jongen van over de Maas. Toch een soort vreemdeling. Alweer een exoot. De tergende klojo zocht mij op. Bloed onder de nagels. Ik weet niet meer hoe het stopte en of het überhaupt stopte. En dat etterige gluiperige mannetje uit Horst heb ik daarna ook gelukkig nooit meer gezien. Want na een jaar was de havo gedaan. Over en uit. Te lage cijfers. Geen overgang naar Havo 5. Het lukte mij niet. Ik kreeg het niet voor mekaar. Toffe jongens en meiden in mijn klas. Fijne leraren. Veel complimenten van de leraar Nederlands over mijn schrijven. Maar resultaat ging voor relatie en met beiden had ik moeite. De overgang was te groot. Toch kijk ik met een goed gevoel terug op die tijd. Het was de eerste echte positieve schoolervaring in mijn leven. Ondanks domme acties, te laat komen, spijbelen, pesten en grote aanpassingsproblemen voelde ik mij er meer gewenst dan ooit tevoren. Ik was verdrietig dat het niet was gelukt om over te gaan. Mijn droom spatte uiteen. Ik had het gevoel dat ik het verprutst had, niets waard was en zag helemaal geen toekomstperspectief. Ik zie me thuis nog uitleg staan geven: Shit. Ik heb het verkloot pap en mam. Sorry, maar ik weet niet hoe dat kan? Ik weet het niet. Echt niet. Sorry. Achteraf realiseer ik mij dat er toen voor het eerst echt naar mij geluisterd werd. Conrector Hermans leefde echt met mij mee en probeerde mijn motivatie te stimuleren. Door vertrouwen te geven, een luisterend oor te bieden en begrip te tonen. Helaas was ik niet ontvankelijk voor zijn ondersteuning en bemoedigende woorden. Jaren later kwam ik hem tegen met de vastelaovend in Meerlo. Hij speelde in een joekskapel die daar op trad en was blij en opgelucht om te zien dat ik niet afgegleden was naar de criminaliteit en een vroege ondergang. 

Share

Loden jas (10).

We hadden de keet bij ons thuis nog maar daar vervreemde ik van. Ik hoorde er steeds minder bij. Pubers hebben een eigen taal. En ik sprak die taal niet. Leeftijdsgenoten die bij ons kwamen kon ik niet volgen. Bier, roken, op stap gaan raakte mij niet. Er werd niet met mij gepraat. Er werd wel met elkaar over mij gesproken en niet met mij als ik er bij was. Ze spraken achter de rug om over mij. Dat is nog erger dan met je in gesprek gaan. En op de momenten dat ik er wel iets werd gezegd waren de meningen verrassend eensgezind en vaak tegen mij. Voor dat soort situaties ontwikkelde ik een zevende zintuig. Verschrikkelijk om telkens weer in zo’n situatie terecht te komen. Jaar in jaar uit. Waar ik daarna ook terecht kwam bleef het patroon zich herhalen. Ik hoorde er niet bij en tegelijkertijd was ik er wel vaak bij. Alleen, er echt deel van uit maken lukte niet. Alsof ik werd getolereerd en als het er op aan kwam toevallig werd vergeten. En dat vergeten ging er bij mij niet in. Dat geloofde ik niet. En het was ook niet zo. Het was geen toeval dat er van alles werd georganiseerd en gedaan zonder mij. Waarschijnlijk was ik niet van dezelfde bloedgroep. Te stoer, te ruig of onvoorspelbaar. Zeg het maar wat het veroorzaakte. Maar echt ruig was ik niet. Ik dronk niet, rookte slechts kort en daar werd ik altijd ziek van, had geen lang haar, hield niet van hardrock, had geen vriendin, een andere mening. Als het er op aan kwam viel ik altijd buiten de groep. Ik heb nooit gehoord waarom dat zo was. Het was niet, nooit, never, zoek het maar uit. Nu niet en dan niet hoor jij bij ons @meerlo en omstreken! ‘s Zaterdags in de soos hoorde ik ze roepen: De taxi is er! We gaon. Hoie! En dan bleef ik achter. Mij werd niets gevraagd en ik vroeg niets. Want met vragen vergrootte de afstand en ik wilde er bij horen. Dan dronk ik toch maar een fles bier, at een Snickers en ging naar huis. Onderweg de tranen in de ogen. De ervaring had geleerd dat ze in de disco niet te vinden zijn. Dan zeiden ze: We gaan naar Horst. En dan gingen ze naar Venray, of andersom. En dan hadden ze lol omdat ze mij op het verkeerde been zette. Soms ‘mocht’ het wel. In de taxi. Een zeldzaamheid. Ik weet dat het ooit gebeurd is maar heb die avond blijkbaar ver weg gestopt. Met oud op nieuw mocht ik één of twee jaar met ze mee. Met een rugzak vuurwerk de straat op. En bij elk ouderlijk huis van de groep één of twee flessen bier achterover gooien, eieren eten en dan weer verder. Mijn moeder kwam mij om half vier ‘s nachts halen toen we gaar bij iemand in de keuken zaten te knikkebollen. Alle glans van ‘leuk op stap gaan’ was er bij mij van af. Is dit het nu? Moet ik dit leuk vinden? Het riep overeenkomsten met de leraren op de mavo op. Ze gingen op vakantie naar Renesse of iets dergelijks. We speelden samen voetbal, gingen met elkaar om, zaten bij ons in de keet maar als het er echt op aan kwam negeerden ze mij volkomen. En werd ik genegeerd. Voordat ik een brommer had fietste ik op mijn Simplex fiets met een 3 versnellingen Sturmey-Archer vaak in de drie op en neer naar Horst of Venray. Bezweet en met dikke benen kwam ik dan thuis. Allemaal om ooit, als ik een racefiets zou hebben, meteen op conditie te zijn. Want wielrennen vond ik geweldig. Maar bij ons op het platteland was wielrennen niets. Toen een paar jongens ineens een racefiets kochten en samen gingen fietsen vroeg ik of ik mee mocht. Of geej met os mit meucht fietsen? Waorom dat dan? Nieje. Weej willen d’r ow nie beej hebben Seijkens. Zuuk ut lekker zelf uut! De verjaardagsfeesten waar ik voor werd gevraagd zijn op één hand te tellen. Toen ik eens lang een garage kwam waar veel klasgenoten feest vierden kwam dat hard aan. Ik was alweer niet gevraagd. Ze stonden voor het raam mij uit te lachen. Ik hief mijn vuist en wilde net doen of ik ze zou slaan. Uit onmacht en om me groot te houden. Het ging mis. Ik sloeg het raam per ongeluk in en haalde mijn hand open aan het gebroken glas. Shit, dat heb ik weer! Toen een jongen uit het dorp door een ongeluk met een zware hersenschudding thuis op bed lag werd ik door hem en omstanders als dader aangewezen. Ik zou hem overhoop hebben getrapt. Ik moest zelfs komen zodat ze mij als dader aan konden wijzen. Ik had niets te vrezen want ik was op het moment daar helemaal niet geweest en wist niet eens waar ze het over hadden. Ja hij heeft het gedaan, zei hij met bibberende stem. Ik stond als vastgenageld aan de grond. Jaren later fikte de tijdelijke soos af. Een hele toffe plek. Ik vond dat echt een mooie soos. Toen ik hoorde dat ie tot de grond toe was afgebrand stonden de tranen in mijn ogen. Zelfs daarvan werd ik beschuldigd. Dat heeft die van Seijkens gedaan! Het leek wel of ik de zondebok van dat klootjesvolk was geworden! 

Nooit heeft iemand mij verteld waarom dat zo was. Of waar die hufterige onverschilligheid vandaan kwam? Waarom de zaken zo liepen? De vragen die duidelijkheid kunnen geven heb ik nooit gesteld en ik vraag mij af of er nu wel een eerlijk antwoord op komt? Ik deed mee om er bij te horen maar had echt geen enkele aansluiting bij al deze mensen. En zij niet met mij. En toch gaf ik niet op. Want veel keuze was er niet. Waar moest ik dan heen?

Ik voel de onbedwingbare wil om mijn verdriet te uiten. De ervaringen liggen in de kelders van mijn leven en stinken, ze rotten, het komt af en toe opborrelen en dan verzuurd het mijn gedachten en gevoel. Het hindert mij in mijn werk en maakt dat ik een groot verlangen naar samen heb. Samenwerken en niet alleen zijn.

Het deed heel veel pijn. Veel berouw, verdriet, spijt en schaamte en het heeft mij meer dan vijfendertig jaar gekost om mij over de schroom heen te zetten dit onder ogen te zien en te delen. Het maakt dat ik mij heel goed kan voorstellen hoe mensen zich voelen die buitengesloten worden omdat ze zichzelf willen zijn. Zonder masker. Vanuit hun diepste verlangen en oprechtheid.  

Share

Loden jas (9).

Met het verlaten van de voetbalvelden bleef de energie die ik in mij had opgesloten. Die moest er uit. Dat zou jaren nodig hebben. Want ook al was ik zestien en hard op weg om zeventien te worden. Daarmee was mijn honger naar presteren niet gestild. En als het niet met teamsport kon dan moest het maar anders. Maar eerst school. Daar was ik in mijn hoofd al lange mee klaar. Op de lagere school hadden een paar ongelukkige zielen die mij niet aankonden geprobeerd mij op de Lom-school te dumpen! Daar zeiden ze: Uw zoon hoort hier niet thuis. Die is veel te slim en gevat. Dat ze daar in Meerlo maar beter hun best doen. Dat zij daar niet de vaardigheden voor hebben wil niet zeggen dat hij daar de dupe van moet worden. De directeur van de lagere school heeft het geweten. De wraak was er toen ik naar de middelbare school moest. De Cito toets wees uit dat Havo haalbaar moest zijn. De invloed van de schooldirectie reikte via persoonlijke contacten tot de Mavo’s en Havo’s in de regio. Toelating tot die scholen was uitgesloten. Mijn reputatie werd flink aangedikt en de deuren daar bleven voor altijd voor mij gesloten.

Ontelbare keren begreep ik de manier van lesgeven en de omgang met leerlingen niet. Waarom doen volwassenen zo? Wat bezielt hun? Van alle leraren op de MAVO-Maasdorpen waren er slechts een handjevol sympathiek. Destijds stelde ik mij vele vragen. En ik benoemde dat thuis.Waarom zijn ze zo achterbaks? Waarom doen ze zich op school netjes voor en doen ze alsof ze de wijsheid in pacht hebben? Wat moeten ze van mij? Waarom wil die ene leraar altijd weten of wij ons huis verkopen? Op straat gedragen ze zich heel anders. Bijna verlegen en schuw. Op school zijn het kleine dictators en in het gewone leven kleine mannetjes. Hoe kan dat? Goeie vragen waar geen bevredigende antwoorden op kwamen. 

Ik voelde mij er niet veilig. Snapte de omgang met andere jongens niet. Die rookten shag, droegen spijkerjacks met afbeeldingen van hardrock bands. Hadden verkering en gingen op stap. Ik niet. Ik kreeg aandacht van meiden. Mijn hormonen verlangden naar meer dan aandacht maar helaas bleef die uit. Soms sloeg ik er nog op los. De laatste keer op de mavo was het een lompe klootzak uit een buurdorp.  Met een soort van karatetrap op zijn bovenbeen bracht ik hem volledig uit zijn balans. Het kwam voort uit wrok en woede. Een soort vergelding voor wat zijn maten mij hadden aangedaan. Ik was op de kermis in zijn dorp geweest. Zij hadden zich aan mij geïrriteerd en wilden mij in elkaar rammen. Vijf tegen één is te veel voor mij. Dus zette ik het op een lopen. En met mijn snelheid moest je van goede huize komen om mij te pakken. De angst en woede van toen kwam er uit. Ik voelde de adrenaline koken en mijn nekharen overeind staan. De trap was bijna vernietigend hard! Ik schrok me kapot en hij nog meer. Ik had zijn been wel kunnen breken. Bij de reünie vijfendertig jaar later was het nog steeds een lompe boer en een lul van een vent. Vrijgezel en geen vrouw. Tuurlijk! Zak. Het was  kenmerkend voor mijn schooltijd en het zou nog erger worden toen ik naar de stad ging.

Met veel pijn en moeite slaagde ik voor de Mavo op D nivo. Ik had er helemaal geen zin in. Een toekomst? Hoe dan? Voor wat en wie? Flikker op man! Ik was rebels, anti-alles en wilde het liefst weg van alles en iedereen. Het was de tijd van hoge jeugdwerkeloosheid. Ik wist absoluut niet wat voor beroep ik wilde gaan uitoefenen. Droomde er van archeoloog of journalist te worden. Daarvoor moest je via de Havo naar het HBO en dan de Universiteit. Soms voelde ik mij zo goed dat het leek of alle kennis binnen handbereik was. Dat het mij aan kwam waaien. Ergens een luikje open gezet werd en barrières verdwenen. Nog steeds weet ik niet waar dat vandaan kwam. Dan snapte ik alles, kon verbanden leggen, zelfs uitleg geven aan leraren en mede-leerlingen die verder ging dan wat we kregen aangereikt. In mijn vrije tijd zwierf ik uren door de bibliotheek en las alles wat aan kwam vliegen vanuit de boekenkasten. Rust, lezen, gretig absorberen. De wereld buiten via boeken ontdekken.

Mijn diploma uitreiking was een herhaling van vier jaar eerder. Ik bleef in bed liggen en toen alles afgelopen was ging ik het papiertje ophalen. Eerder uit afkeer dan uit des-interesse omdat ik mijn pijn niet wilde voeden. Maar ik had geen keus. Ik had geen zin in de vragen en de blikken om mij heen en de verhalen van de voorbeeldige, ijverige brave klasgenoten die wel naar de Havo mochten. Ik alweer niet.

Share

Loden jas (8).

Voetbal. Heerlijk! Ik droomde voetbal. En fietste hard omdat ik daar nog meer conditie van kreeg en afstanden kon overbruggen die te voet onmogelijk waren. Ik zat in het spelregelteam en wilde winnen, mijn benen stonden niet stil. Op de pedalen en op het veld. Ik wilde mijn lichaam hard als staal maken. Sterk worden. Liep een dubbele beenbreuk op tijdens het afsluitende partijtje na de training. Ik zou en moest die bal hebben! Toen ik na het ziekenhuis thuis kwam en het eten rook draaide mijn maag zich om. We aten die avond erwtensoep en pannenkoeken. Mijn favoriete gerecht. Jarenlang at ik het niet en kreeg kippenvel bij alleen al de gedachte aan dat eten. Met mijn gebroken been zat ik zes weken thuis. Van de lies tot aan de tenen ingepakt in het gips. Slechts een klasgenootje kwam op bezoek. Alleen zij gaf mij echte aandacht. Het jaarlijkse penaltytoernooi bij onze vereniging met Jan van Beveren was het hoogtepunt van het jaar. Dat miste ik dat jaar ook. Hij was toen de keeper van PSV. Hij was groot. Helemaal in het rood. Een beer van een kerel. Een atleet. Een echte! Hij stopte alles. We gingen met groepen naar wedstrijden van PSV kijken. Wauw, wat een stadion! Het jeugdvak. Naar PSV-Hamburger SV. Met mijn peetoom naar VVV in de Koel. Dicht bij huis. Onze profclub. Het waren mijn clubs. Voetbal was hoop. Fietsen werden gesloopt en ik sloopte andermans fiets. Een krom stuur was alles wat mogelijk was. Ik spurtte naar het sportpark en terug. Hard! De toernooien met het team en dan naar andere dorpen gaan. Het liefste op de fiets. En anders met de auto waarbij ik nooit bij bepaalde ouders in hun auto mocht zitten. En naar de Heksenberg in Heerlen met een veld waar de bal vanzelf de heuvel afrolde. Voor mij waren het mini-vakanties. Want op vakantie gingen wij niet. Wij bleven thuis. Slechts één keer mocht ik met een selectie mee naar een toernooi. Het was vanuit school. Eén helft duurde het avontuur voor mij. De kaars begon te doven. Nederland verloor de WK finale tegen die kut-Argentijnen in 1978 en ik was heel verdrietig. Dagenlang was ik niet te genieten. Toen na tien jaar voetbal mij niet de plek kon bieden waar ik mij gewaardeerd voelde en mezelf mocht zijn begon de liefde af te sterven. Toen de brommer kwam verwaterde het langzaamaan. Ik veranderde. Zegde een paar keer mijn lidmaatschap bijna op. De testosteron zette mijn onmacht om in woede. Een ploeggenoot werkte ik hardhandig tegen de muur van het kleedlokaal toen hij bleef stangen. Mijn voetbalschoen vloog uit na een duel. De scheids die mij vroeg buiten het veld de schoen aan te trekken kreeg de schoen naar zijn hoofd geslingerd. Ik vertrok vloekend en tierend. Zonder te douchen. Niet veel later gooide ik de handdoek in de ring. Voetbal had voorgoed zijn glans verloren. Nederland werd jaren later Europees kampioen en ik was aan het werk. Mijn voetballende leeftijdsgenoten dronken bier en vierden uitbundig feest. Ik walgde er van. Van bier en die verschrikkelijke voetbalcultuur.  

Share

Loden jas (7).

De teams waarin ik speelde werden een aantal keren kampioen. Ik stond rechtsbuiten en was een fysieke voetballer. Niet gezegend met virtuoze techniek. Hard voor mezelf, mijn teamgenoten en de tegenstander. Een groot uithoudingsvermogen en ik speelde soms twee wedstrijden op een zaterdag. Eerst bij mijn eigen team en daarna bij een team dat een man tekort kwam. Ik was meedogenloos en bij vlagen gezegend met mooie acties, geniale voorzetten en een grote mond. Tegen alles en iedereen. Schijt aan wie het was of wat ze zijn. Dat interesseerde mij geen reet. Engels spraken we toen nog niet. Maar vandaag de dag zou een shirtsponsor met de naam ‘FUCK IT’ het beste de lading hebben gedekt.

Ik werd gelukkig van de geur van het gras vermengd met de rauwe geur van zwarte aarde. Wanneer je een sliding maakt en ik over het veld gleed, de sokken vies met zwarte vegen, de benen onder de modder, de witte broek zwart van de zooi. Het zweet dat langs mijn brillenglazen liep en ik nog minder zicht had. Ik moest en zou altijd winnen. En de rest moest dat van mij ook. Verliezen mocht niet. Dan ben je een sukkel! Een watje! Blijf dan thuis. Ga in de dug-out zitten of hou je waffel. Hier tussen de lijnen bepaal ik wat er gebeurd en je hebt te luisteren anders flikker je maar op! En ik scoorde gemakkelijk en best veel voor een karakterspeler. Maakte het mijn tegenstanders moeilijk en mijn teamgenoten soms onmogelijk om wat uit te halen. Ik wilde gezien en gewaardeerd worden. Tot zekere hoogte lukte dat. Maar ik sloeg door. Sloeg er soms bijna op. 

Op trainingen trok ik mijn mond vaak te ver open. Dan moest ik weer tien rondjes om het veld rennen. Weer straf! Weer buiten de groep gezet! Maar ik kreeg een bere-conditie van al dat rennen. Mijn benen waren bovengemiddeld ontwikkeld. Van staal. En ik voelde mij tijdens het rennen vaak zo vrij als een vogel. Het ging vanzelf en ik voelde geen weerstand. Wel naar de groep toe, de trainers en begeleiders. Twee trainers springen er uit. Met de eerste had ik een haat-liefde verhouding. Gerritje. Hij was net zo gedreven als ik. Maar op een andere manier, en hij kon mij ook niet aan. Zelf was hij af en toe ook ongrijpbaar voor volwassenen. Tegelijkertijd heb ik ook veel met gelachen. Dat was mooi. Het kon en hij liet dat toe. Een paar jaar eerder was er trainer Jack. Rust en gedrevenheid in zijn doen en laten. Een zuiderling en een man die de schaar zo stijlvol uitvoerde alsof het een dans was. Dat maakte indruk op mij. Hij verhuisde met zijn gezin en ging weg. 

Share

Loden jas (6).

Het waren voor mij vreemde tijden begin jaren tachtig op het platteland van Noord-Limburg. De overgang naar de middelbare school was voor mij een tijd vol onzekerheid. Ik was niet klaar voor de ‘grote school’. Mijn wereld mocht gerust klein blijven maar dat had ik zelf niet zo in de gaten en ook niet in de hand. Mijn tienertijd begon maar wat moest ik er mee? Mijn gedrag riep bij anderen steeds meer weerstand op. Veilig voelde ik mij zelden of nooit. Op school hield ik mij staande door te overschreeuwen. Op voetbal en in het volleybalveld deed ik hetzelfde. Aan mijn inzet op het veld lag het niet. Daar kon ik mijn lichaam laten werken en was direct zichtbaar wat ik in huis had. Mijn moeder was gedreven om aan iedereen het tegendeel te laten zien. Dat er wel een goed mens in mij steekt die de moeite waard is om gezien te worden, waardering te krijgen en er bij te horen. Die ook goede eigenschappen heeft en een kans verdient. Dat deed ze door een ‘keet’ te regelen achter in onze tuin. Door mij met de jeugdcarnaval deel te laten uitmaken van de jeugdraad en ik was ook jeugdprins met carnaval. Samen met buurman Piet. De was prins bij de grote mensen. Mam hielp mij mee met het schooltheater. En ze stond heel vaak aan het voetbalveld mij aan te moedigen. Dan nam ze toeters mee en liet van zich horen. Ons team had een heuse fanclub in haar persoon en ze schreef de verslagen voor ‘Het Klokje’. Het plaatselijke suffertje met het nieuws uit het dorp. Ik herinner mij nog een keer een feestweek van de voetbalclub waarin zij als prominente dorpeling gevraagd werd om in een panel zitting te nemen. Mijn ouders waren bekend. Mijn vader niet. Die was altijd werken. Weg met de vrachtwagen. En route! Mam was wel bekend. Met haar Brabantse directheid, haar eigen mening en daadkracht viel ze op. En dat was interessant. Bijna exotisch. Het was een dorpse kopie van een populair show op tv. Ik mocht er niet bij zijn. Het was het avondprogramma. Toch sloop ik het huis uit en via de zandweg achter de feesttent kon ik meeluisteren. Toen werd er een vraag aan haar gesteld over relaties en wat mijn moeder mij toewenst als ik later volwassen ben. Haar uitspraak bracht de rumoerige boerse zaal tot zwijgen. Het werd muisstil. Je hoorde de spelden vallen. Ik heb liever dat mijn zoon gelukkig is met een pikzwarte negerin die zielsveel om hem geeft en waar hij zichzelf mag zijn dan dat hij ongelukkig is met een boerenmeid die niet van hem houdt. Uppercut. Knock-out! Daar konden de zeikerds het mee doen. De presentator werd er ook stil van. Ik zweefde naar huis. Trots op mijn moeder die haar mannetje stond. Mijn loden jas werd lichter

Share

Loden jas (5).

Het was niet vreemd dat mensen fel op mij reageerden. Ik was in de ogen van velen een eikel. Echt onhandelbaar. Een enfant terrible, een doerak, een losgeslagen rebel, halve zool, rijp voor de LOM-school. Dat heeft die van Seijkens gedaan, die van de Veestraat. Dat waren de uitspraken van de burgerij en de boeren in het dorp. Dat was hun mening. Niet gestoeld op kennis van zaken. Het was actie, reactie. En ik moest mij nog meer staande zien te houden want de volwassenen waren zonder mededogen. En de kinderen namen dat gedrag over. Ook al was ik niet in de buurt geweest, dan nog werd ik als dader aangewezen.

Vreemd…voor een dorpje waar begin jaren zeventig hippie popfestivals werden georganiseerd waren de inwoners nog alles behalve tolerant en vrije geesten. Ik begreep er geen zak van.

Ik ontken niet dat ik geen rotzooi heb veroorzaakt. En dan heb ik het niet over belletje trekken. In kippenhokken eieren jatten en die gebruiken als granaten in een verzonnen ‘oorlog’ was kinderspel. En ja, ik was geen brave. Dat neemt niet weg dat er veel meer stoute jongetjes rondliepen. Ik was niet de enige! Spelcomputers waren er niet. Wij speelden in de natuur, op straat, fietsten rond met een voetbal onder de snelbinders, verkleden ons als soldaten en speelden oorlogje in bossen in kleding van de dump. Groeven ondergrondse hutten en legden daar boomstammen overheen. Verlichten die met kaarsen. Jatten snoep en sigaretjes, dronken stiekem bier dat we weghaalden in de oefenruimte van een band. Liepen met bijlen en zagen door het bos, met zakmessen op zak, veldflessen met water en vochten en speelden met ‘bendes’ van andere dorpen en buurtschappen. Woensdag en zaterdag doorbrak de sleur. Dan was er nog meer tijd te doden. Woensdagmiddag vrij en ‘s avonds voetbaltraining. Zaterdags de voetbalwedstrijd. Voor mij waren dat de hoogtepunten in de week. Dan was er duidelijkheid, regels, een doel en moesten we samenwerken. Zelfs daar was het lastig. Ook daar werkte de sociale structuur tegen mij. De lichtpunten waren door volwassenen die het beste met mij voorhadden. Het was toen al te laat voor mij.

Het was de overgang van de zachte jaren 70 naar de verhardende jaren 80. Van punk, hardrock, kernraketten, een toename van de werkloosheid en de import die het dorp als forenzendorp gebruikte. De emancipatie in het onderwijs en pedagogische vernieuwing was ver weg.

We sloegen er op los en vroegen ons later, of helemaal niet, af wat er aan de hand was. Zo deden de ouderen het en de jongeren deden dat na. En ik verharde mee.

Share

Loden jas (4).

Met gym, opstellen schrijven, spreekbeurten geven en de kennis over geschiedenis was ik ze de baas. Daar was ik goed in en het waren de vakken waar ik altijd plezier aan heb beleefd. Dan zweefde ik. En dat zweven streefde ik ook na als school uit was. Bij alles wat ik deed zocht ik de euforie van vrijheid, onafhankelijkheid en erkenning. Ook thuis.

Dat ging zo door op de middelbare school. In hetzelfde rotdorp. Mijn ouders wilden er gaan wonen. En dat was wel te begrijpen. Achteraf wel. Een prachtige omgeving en het verlangen naar vrijheid heb ik niet van vreemden. Die vonden zij daar ook. Ik was doodongelukkig dat het de derde school op een rij was waar ik heen moest gaan en niet vijftien kilometer verderop. Naar Horst of Venray. Waarom mag ik daar niet heen? Ze kennen me daar. De leraren van de lagere school zijn vrienden van de leraren op de middelbare school. Die klootzakken houden elkaar de hand boven de kop, het zijn dezelfde eikels en ze hebben mij al veroordeeld. Die moeten mij niet! Ik wil weg hier en ook niet met die kloot-jongens op school zitten! Dagenlang was ik verdrietig. Huilend lag ik op mijn kamer. De zin om daar heen te gaan was nul! De spanning liep op. De dreiging van vechten was ik toen al beu. Want op die middelbare school zou ik knakkers tegen komen uit andere dorpen waar ik ook mee op de vuist was gegaan of die mij te pakken hadden gekregen tijdens mijn omzwervingen door de natuur. En als dat niet was geweest kenden ze mij via via en was de toon gezet. Tot die tijd had ik nog nooit een grote overwinning behaald die mij onaantastbaar maakte. Want dat dacht ik nodig te hebben. Ik wilde mezelf kunnen zijn en in vrijheid leven. Het open karakter van de natuur hield mij staande en gelukkig gaven mijn ouders mij de ruimte om mij uit te leven. Ondanks de ruimte en de frisse lucht op het platteland was het klein en ontnam het mij de adem. Het was verstikkend!

Share

Loden jas (3)

Op de lagere school was het een jojo’en van bijna gezien worden, onbegrip, acceptatie, pakken rammel, slaag krijgen en ontvangen, hard rennen, tegenzin en remmingen op mijn denkwereld. In mijn geheugen heb ik elke dag gevochten. Met een select gezelschap. De vechtersbazen. De alfa jongens van de hogere klassen aasden op een in hun ogen makkelijke buit maar daar liet ik mij niet door klein krijgen. Wat zeg je? Knal! Daar vlogen de vuisten naar de kaken. Ik sloeg er op en kreeg er vaak van langs. Daar bovenop vierden de leraren zich bot op mij. Klappen tegen mijn wang of hoofd, haren werden uit mijn hoofd getrokken, oren geranseld, een trap onder mijn kont, van dat geniepige knijpen in mijn arm, aan de oren worden getrokken. Vernederd worden door openlijk in de klas te kakken te worden gezet door de leraren. De gang op, in de hoek, het schoolplein vegen, nablijven, strafwerk meekrijgen. De lagere school was voor mij een hel. 

Een uitzondering was die keer dat ik na onderzoek in de aardrijkskunde boeken op zoek ging naar stenen werktuigen uit de prehistorie. Ik wist op welke velden een grote kans op een vondst mogelijk was en vond meteen een vuurstenen schraper. Een leraar die dit voor de hobby deed geloofde mij niet, het zal ook eens een keer wel, en die heb ik de schraper geschonken. Ik wilde gezien worden en mijn gelijk halen. Boven de azijnzeikerds en beterweters staan en juist delen en verbinden. Dus kreeg hij de schraper. Na de eerste verbazing kon er gelukkig nog net een dank je wel van af. Maar binnen mogen komen en warm ontvangen worden zat er niet in. Dezelfde leraar sloeg er eerder vaak op los en trapte mij eerder zo hard onder mijn kont dat ik er een dag niet op kon zitten. Na de schenking werd hij milder.

Share

Loden jas (2)

Het eerste was het gevoel dat op kwam zetten was er een van ‘er niet bij horen’. Dat wilde ik wel maar kon ik niet. Kinderen en volwassenen waren hetzelfde. En ze liepen in dezelfde pas. Zo kwamen ze op mij over. Want dat meelopen deed, in mijn beleving, iedereen daar. In de pas lopen en vooral niet afwijken. Want dat kunnen wij niet aan. Jij met je streken en andere gedachten. Vragen waar wij geen antwoord op kunnen geven. Je tegendraadse gedrag en onvoorspelbare reacties. 

Vanaf mijn eerste herinnering komt bij mij naar boven dat ik niet in het gareel liep. Op de kleuterschool al konden de juffrouwen mij niet aan en plaatsten mij over naar een andere groep. Ze zette mij op de gang en ik kroop onder de raam van de deur van het klaslokaal over de grond naar de voordeur en liep weg. Terug naar huis. Bekijk het maar. Als jij mij niet goed genoeg vind ga ik mijn eigen weg en daar heb ik de juffrouwen niet bij nodig. Ik ga naar huis!

En die ene keer dat ik ruzie kreeg met een jongen op de speelplaats en ik de schop waar we in de zandbak mee groeven in het zand naar zijn hoofd gooide en hij een jaap van een snee in zijn voorhoofd kreeg. Het bloed liep over zijn gezicht. Daar vroeg hij om. Dat was zijn eigen schuld. Vond ik. Maar de jongen kreeg troost en ik kreeg straf en niemand luisterde naar mijn verhaal. Terwijl er wel iets aan vooraf was gegaan. Dat deed niet meer ter zake. Ik was fout en stout. ‘Stout Corke!’

Share