Sport was mijn uitlaatklep. Daarin kon ik de in mij opgekropte onmacht, woede en frustratie uiten. Mij fysiek ontladen en mentaal opladen. De gang naar het einde van mijn schooltijd was lang. De tol die mijn verzet eiste was zwaar. Het sporten in teamverband werd onmogelijk en mijn droom om aan atletiek en wielrennen te beginnen werden bij het delen in de kiem gesmoord door de beperkingen van de negorij ligging, het ontbreken van gevoel aan sportwaarde en de dreiging van scheuren. De eenzaamheid ging ik te lijf met hardlopen, dromen van triatlon en het kijken naar ‘Survival of the fittest’. Een tv programma waarin een extreme duurloop met hindernissen volbracht moest worden in de wildernis van Engeland. Al lang voordat de endurance of obstacle runs met marketing en lifestyle bombardementen werd opgelegd aan de ingezakte twintigers en dertigers die vergeten zijn hoe het is om buiten te sporten en vies te worden renden we al als opgejaagd groot wild door de bossen en velden. Dat was midden jaren tachtig in opkomst. En het trok aan mij. Weg van iedereen, alleen met mezelf en anders niets. Avonturieren en weg gaan. Uit de handen blijven van de beklemmende dwangbuis die de buigende burgerij zich door de elite met zijn verstikkende impliciete tirannie oplegde. De dreiging van een derde wereldoorlog met verwoestende kernkoppen hing nog steeds boven ons. De jeugdwerkeloosheid was groot, perspectief was er in mijn ogen niet meer. Ik zag geen enkel lichtpunt in en rondom mij. Vrienden had ik niet, de enkeling die dichterbij kwam hield ik op afstand. In de liefde was het bud! Hoe andere jongens het voor elkaar kregen om verkering te krijgen was mij een raadsel. Ik wilde weg! Weg uit het dorp. Weg van het verleden dat het heden niet kon veranderen. Al mijn vragen bleven onbeantwoord. Uit mijn mond gevallen voordat ik ze kon stellen. Niet eens een mond vol tanden. Mijn stem was fragiel en ik groeide in mijn drift om te vertrekken en nooit meer terug te keren. Ik walgde bij het zien van mijn leeftijdsgenoten die na het stappen met hun zatte kloten bij mij in de friettent kwam eten. Onbetrouwbaar en vals. Want ook daar aan de andere kant van de vitrine van de friettent bleven ze vals en achterbaks en lulden over mij en spraken niet met mij. Fuck it!
Dus ik ging in dienst. Eerst naar de keuring in Roermond. Uit het hele land vanaf een jaar of 19. Toen ik aan een keuringsarts vroeg: “Ik zal wel bij de commando’s komen, toch?”, kreeg hij een glimlach rond zijn mond; “Reken er maar niet op jongeman. Droom maar verder!”. Het was ook om te lachen. En toen ik de oproep kreeg om mij op 1 maart 1988 te melden voor de rijopleiding op de Frederik Hendrikkazerne te Blerick sprong ik een gat in de lucht. Ja! Venlo. Ik kon niet dichterbij gelegerd worden en toch zo ver weg uit mijn dorp zijn. Met mijn groene Levi’s bomberjack, spijkerbroek, vetkuif en Dr. Martens rockte ik een nieuw hoofdstuk tegemoet.
Naam? Seijkens.
Maat? Schoenen 45, denk ik. De rest weet ik niet.
Pak aan. Dit zal wel passen.