Loden jas (17). Canvastas✌🏼

De opleiding was heftig. Niet fysiek, maar de overgang van burger naar militair wel. In de pas lopen was en is niet mijn sterkste kant. Marcheren wel. In de maat. Heerlijk dat geluid van het ritme. Met in gedachten een mars. Rijden in de Landrover ging mij goed af. Ik had al een paar rijlessen gehad in het burgerkleren. De LARO was gaaf. Het schieten met de uzi ook. Met de viertonner naar de Venlose hei en daar mochten we op de oude banen van het Duitse oorlogsvliegveld Fliegerhorst onze eerste schoten lossen. De geur van buskruit en zwavel associeer ik nog steeds met munitie en schieten. 

Het mooie aan die tijd is het feit dat ik daar voor het laatst in conflict kwam met ander ‘volk’. We sliepen in een kamer met acht stapelbedden. Zestien man op een kamer. Uit alle lagen van de bevolking. En ik lag het verste van de deur, aan de raam op het bovenste bed. Lekker in de luwte en in de rust. Een branieschopper uit de binnenlanden van Brabant wilde mij voor de zoveelste keer van mijn stapelbed trappen. Hij begon aan mijn bed te schudden en te trappen. Ik liet het eerder wel toe maar nu was ik het zat, sprong van mijn bed, greep hem bij zijn rechter onderarm, draaide die een halve slag naar buiten toe en met energie van dezelfde beweging trok ik zijn arm achter zijn rug waarbij ik mee bewoog, achter hem kwam staan en mijn linkerhand zich als een klem om zijn nek spande waardoor zijn adamsappel naar binnen werd gedrukt. Door het strak aanhalen van zijn arm wilde hij schreeuwen en verloor hij de macht over zijn benen. Mijn linkerhand hield zijn hoofd hoger en blokkeerde zijn stem. Hij hing zichzelf bijna op en kromp ineen van de pijn en rochelde iets onverstaanbaars. Ik sliste in zijn linkeroor. “Laat mij godverdomme met rust vuile klootzak. Als je dat nog een keer in je hoofd haalt breek ik je nek vuile rat! Begrepen? Afgesproken?” Hij knikte voorzover het nog mogelijk was en ik liet hem los. Hij draaide zich om als een danser die een pirouette maakt, herpakte zich en hapte naar adem. Een wilde blik en ik zag de twijfel in zijn ogen. Alsof hij mij alsnog wilde aanvallen. Maar hij bedacht zich en beende de kamer uit. Probleem opgelost. Ik sliep goed. Het was mij gelukt. Problemen opgelost. Het was mijn afscheid van geweld naar anderen toe. Hoe ironisch. In het leger.

Toen ik het op een avond zat was op de kazerne wilde ik de stad in. Alleen er even uit. Naar een kroeg. Kijken of ik oude bekenden tegen zou komen. Onderweg naar de poort zag ik een oude damesfiets staan. “Handig, ben ik snel mee op en neer.” Dus die leende ik om even de stad in te gaan. Makkelijk zat. Niets aan de hand. Bij terugkomst werd ik opgevangen door de wacht. ‘Van wie is die fiets?, vroegen ze. ‘Weet ik veel? Die stond hier en die zet ik nu weer terug. Hoie en fijne avond.”  ‘Dacht het niet, die is niet van jou en jij gaat met ons mee.” Shit, ik had de fiets ‘gejat’ van de officier van dienst. Maanden later moest ik vanuit Duitsland naar de militaire rechtbank in Arnhem. Een boete en een toespraak van de rechter die er niet om loog was alles. Wat was ik blij met de hulp van mijn dienstmaten en vaandrig van mijn parate eenheid. Een benaming die ze in het leger gebruiken na het afronden van de basisopleiding. Door hun kameraadschap, hulp en vertrouwen kon ik de zitting doorstaan en was ik goed voorbereid. Aan het einde van de rijopleiding had ik aangemeld als vrijwilliger om gestationeerd te worden bij de parate eenheid van het 42e Pantser infanterie bataljon van de Limburgse Jagers. En dat werd goedgekeurd! Jaaa. Wunderbar! Op de dag van de opkomst wisten ze niet waar ze mij onder moesten brengen. Het werd de Staf Staf Verzorgingscompagnie en bataljonsstaf. In een vrije rol als chauffeur. In het Noord Duitse gat Seedorf. Verder weg van Meerlo kon ik op dat moment niet zijn anders had ik dat gedaan. Het werden twaalf hele bijzondere maanden. ‘Geef acht!’ Hmmm, ja? En wat dan nog?

Share

Loden jas (16) Weg!

Sport was mijn uitlaatklep. Daarin kon ik de in mij opgekropte onmacht, woede en frustratie uiten. Mij fysiek ontladen en mentaal opladen. De gang naar het einde van mijn schooltijd was lang. De tol die mijn verzet eiste was zwaar. Het sporten in teamverband werd onmogelijk en mijn droom om aan atletiek en wielrennen te beginnen werden bij het delen in de kiem gesmoord door de beperkingen van de negorij ligging, het ontbreken van gevoel aan sportwaarde en de dreiging van scheuren. De eenzaamheid ging ik te lijf met hardlopen, dromen van triatlon en het kijken naar ‘Survival of the fittest’. Een tv programma waarin een extreme duurloop met hindernissen volbracht moest worden in de wildernis van Engeland. Al lang voordat de endurance of obstacle runs met marketing en lifestyle bombardementen werd opgelegd aan de ingezakte twintigers en dertigers die vergeten zijn hoe het is om buiten te sporten en vies te worden renden we al als opgejaagd groot wild door de bossen en velden. Dat was midden jaren tachtig in opkomst. En het trok aan mij. Weg van iedereen, alleen met mezelf en anders niets. Avonturieren en weg gaan. Uit de handen blijven van de beklemmende dwangbuis die de buigende burgerij zich door de elite met zijn verstikkende impliciete tirannie oplegde. De dreiging van een derde wereldoorlog met verwoestende kernkoppen hing nog steeds boven ons. De jeugdwerkeloosheid was groot, perspectief was er in mijn ogen niet meer. Ik zag geen enkel lichtpunt in en rondom mij. Vrienden had ik niet, de enkeling die dichterbij kwam hield ik op afstand. In de liefde was het bud! Hoe andere jongens het voor elkaar kregen om verkering te krijgen was mij een raadsel. Ik wilde weg! Weg uit het dorp. Weg van het verleden dat het heden niet kon veranderen. Al mijn vragen bleven onbeantwoord. Uit mijn mond gevallen voordat ik ze kon stellen. Niet eens een mond vol tanden. Mijn stem was fragiel en ik groeide in mijn drift om te vertrekken en nooit meer terug te keren. Ik walgde bij het zien van mijn leeftijdsgenoten die na het stappen met hun zatte kloten bij mij in de friettent kwam eten. Onbetrouwbaar en vals. Want ook daar aan de andere kant van de vitrine van de friettent bleven ze vals en achterbaks en lulden over mij en spraken niet met mij. Fuck it! 

Dus ik ging in dienst. Eerst naar de keuring in Roermond. Uit het hele land vanaf een jaar of 19. Toen ik aan een keuringsarts vroeg: “Ik zal wel bij de commando’s komen, toch?”, kreeg hij een glimlach rond zijn mond; “Reken er maar niet op jongeman. Droom maar verder!”. Het was ook om te lachen. En toen ik de oproep kreeg om mij op 1 maart 1988 te melden voor de rijopleiding op de Frederik Hendrikkazerne te Blerick sprong ik een gat in de lucht. Ja! Venlo. Ik kon niet dichterbij gelegerd worden en toch zo ver weg uit mijn dorp zijn. Met mijn groene Levi’s bomberjack, spijkerbroek, vetkuif en Dr. Martens rockte ik een nieuw hoofdstuk tegemoet. 

Naam? Seijkens. 

Maat? Schoenen 45, denk ik. De rest weet ik niet.

Pak aan. Dit zal wel passen.

Share