Het was vreemd om de stilte en leegte in mij waar te nemen. COVID stak zijn kop op en waar ik moeite had om mij staande te houden kreeg het virus steeds meer voet aan de grond. Ik sliep veel, draalde in mijn huispak door het huis en moest moeite doen om naar buiten te gaan. De hond uitlaten was te veel van het goede. Hij trekt aan de riem en het leek destijds wel alsof ik het heftiger voelde dan normaal. Mijn rug kraakte, de armen trilden van de spierspanning en de hoofdpijn ging niet over. Die nam toe. Ik beet mij nog even vast in een letselschade claim maar dat ebde weg in de tijd. Helemaal vergeten. Niet meer aan gedacht. De energie ontbrak mij. Alle besef van tijd ging langs mij heen. Pas begin april kon ik mijn bloed laten onderzoeken. Mijn huisarts was zelf ziek en haar vervanger stond mij te woord. “Je hebt een veel te laag vitamine D gehalte en een virus gehad dat niet meer te traceren is. Ik schrijf je ampullen vitamine D voor. Per week twee en dat acht weken lang. Innemen met een lepel.” Daar kon ik het mee doen. Ondertussen nog steeds bek af. Maar ja…het bloed liegt niet. Ik zette geen pet meer op als ik naar buiten ging en wilde zon op mijn hoofd. Ik ging zelfs weer zonnebaden achter in de tuin in mijn hangmat. Speedo’ke aan en niet insmeren. De afspraken met de orthopedisch chirurg die begin maart gemaakt waren werden afgezegd. “COVID mijnheer Seijkens. We weten niet wanneer u wel bij ons terecht kunt. Tot die tijd vragen wij om uw geduld!” En ik maar verrekken van de pijn aan mijn elleboog, rug en nek. Wekenlang. De moed zakte mij in de schoenen. Half april: “U wordt nu niet geholpen. Er wordt nu niet gestart met patiënten ontvangen. Als het veilig kan ontvangt u een oproep.” Eind april: “Nog steeds niet mijnheer Seijkens. Alleen acute gevallen!” En ik maar duwen. Half mei kon ik terecht bij de orthopedisch chirurg. Röntgenfoto’s maken. Eerdere foto’s waren niet meer terug te vinden. Geen goed nieuws. “ We geven u nu geen behandeling, wel kan ik u vertellen wat de prognose kan zijn van deze kwetsuur en een doorverwijzing regelen naar een revalidatiearts. Die kan je verder helpen.” Dagen later belt de orthopedisch chirurg mij op: “Cor, mijn doorverwijzing naar de revalidatiearts kan niet door gaan. Het is zo druk met alle COVID gevallen die moeten revalideren. Jij bent minimaal pas over een half jaar aan de beurt. Ik verwijs je naar twee collega’s door die je kunnen gaan helpen.” Dus daar ging ik contact mee opnemen….via Skype. Want in levende lijve ontmoeten durfden ze niet aan. Pffff…dan dat maar. Uiteindelijk kon ik eind mei pas voor het eerst ‘contacten’. En half juni eindelijk naar een manueel therapeut. Voor langdurige therapie. In de tussentijd moest ik nog eens naar een orthopedisch chirurg voor onderzoek aan mijn ruggegraat, schouders en nek. Daaruit bleek dat ik er röntgenfoto’s van moest laten maken. En ook een botscan naar de stofwisseling van het skelet. Met licht radioactieve vloeistof. Ondertussen is het eind juni. En mijn lichaam is nog steeds niet op orde. Tijdens de eerste sessie bij de manueel therapeut kraakt hij acht wervels. Die stonden scheef. Mijn flex in de rug was bagger. De boven, midden en onderrug zaten vast. De pijn in de nek heeft te maken met het vastzitten van mijn schouder. Alles zit met elkaar verbonden. Na de eerste behandeling fietste ik blij en opgelucht naar huis. Eindelijk ging het de goede kant op. Weliswaar was het een kleine stap, maar die kleine stap gaf mij lucht en zich op mogelijk herstel. Dat was de eerste keer sinds eind oktober. En eigenlijk pas sinds eind juni van het vorig jaar. Er begon iets in mij te veranderen. Mijn ruggenwervels werden elke week goed gezet. En voor het eerst in jaren raakte mijn rechterhand de onderkant van mijn schouderbladen zondag dat ik pijn in mijn nek, schouder en rug kreeg. Het begin was gemaakt en ik begon langzaamaan mezelf weer te hervinden. Ik kon weer blij worden, winde mij op over de tijd voorafgaand aan mijn uitval en er was nu pas de ruimte om langzaamaan naar binnen te kijken. Wie ik ben, waar ik voor sta en wat ik wil! Toen besefte ik pas hoever ik weg was geweest. Ik was een schim van mezelf en had het niet in de gaten gehad. Dat kwam hard aan. Toch wist ik mijzelf te herpakken. Zoals altijd! Alleen deze keer was anders.
Leeg.
Toen moest ik nog een keer aan de bel trekken! Het was de moeilijkste ‘belletjestrekkersactie’ tot dan toe. Want ik kon niet meer werken, niet meer helder denken en stond te tollen op mijn benen en mijn hoofd bonkte van mijn romp af! De ontelbare ‘molletjes’ en ‘profennen’ sloegen niet eens meer aan. Het waren snoepjes die mij door de week op de been hielden waardoor ik op vrije dagen kon herstellen en af en toe deed waar ik energie van kreeg. Dus ik belde die maandagavond op. En ik wilde niet…maar het moest. En ik wilde mij niet afmelden.
“Als jij het niet kan doe ik het wel. Ik beslis nu voor jouw dat je thuis blijft. Punt uit. En je komt pas terug als je weer helemaal beter bent! Het mag Cor, je mag je er nu aan overgeven. Het is goed.”
Dat waren confronterende en verlossende woorden. Hoe duaal kan het zijn. Ik wist dat het goed was maar wilde dat niet toegeven. Er viel een last van mijn schouders af. In de weken die volgden werd ik alleen maar zieker. Mentaal had ik de knop omgezet en daarmee viel laatste bolwerk van mijn verdediging. Het virus zag dat als een vrijbrief om door te zieken. Wat vanaf begin oktober niet lukte zette zich vanaf begin maart voort als een op hol geslagen kudde gnoe’s die door mijn lijf raasden. Knallende hoofdpijn vermengde zich met pijn in mijn nek, hele rug, schouder en schouderblad, arm, elleboog, pezen, spieren, darmen, keel. Geen geur of smaak meer. Emoties vlakten af tot een waakvlam. Nachten en dagen die zich aaneen regen als een ketting van gelatenheid. Geen puf. Na twaalf uur slaap en twee uur wakker weer kunnen slapen. Niet uit kunnen rusten. Af en toe wandelen, een stukje fietsen op de stadsfiets was een uitje. De blik naar binnen gericht. Lak aan de omgeving. Ik zag alleen mijn huis, lief, de bloemen, de vogels en de bomen. Het gezang van vogels in een zwijgende samenleving. Oog voor het kleine. De miniatuurwereld van bloemen, insecten, de zonneschijn die het verlicht en het oorverdovend geluid van stilte. Om mij heen en diep in mij.
Schepen verbranden.
Toen hij vertrok fikte het alsof de hel op aarde was gekomen. De schepen waarop hij had gevaren schreeuwden het uit vanuit hun buik en bulderden, het monster kwam tot leven. De vlammen schoten als tollende zuilen van vuur de inktzwarte lucht in. Hels vuur en kokend water. Verwoestend en alles verterend. Niets bleef heel van waar hij op had gevaren. Het vege lijf redden was wat overbleef. Het vuur werd aangewakkerd door de snelheid waarmee de ankers waren gehesen. Zijn vloot reddeloos verloren. Een vijand met de wind in de zeilen en de dubbele tong van list en bedrog. Hordes volgelingen zonder ziel. De waterspiegel kookte. Het slagveld dreef vol verloren idealen en dromen die verdampten in de kille nacht. Een zee vol ellende en een puinhoop van jaren verloochening die zonken en zich neerlegden op de zeebodem. Diep in de duistere diepte van het koude water.
De dood kreeg geen vat op hem. Zijn brandwonden bleven onzichtbaar voor de buitenwereld maar pijnlijk en zonder rek binnen in zijn ziel. Zichtbaar voor hen die hij toeliet in zijn binnenste. Op het strand van verlangen en hoop spoelde hij aan. Buiten adem, zijn wonden vol zout. Ver weg van zijn vaderland. In een wereld waar hij zijn langzaam genezende wonden liet verzorgen. Alleen en ontheemd. Ontheemd in de armen van liefde in een huis met de innige omhelzing van een hart vol goud.
Ergens drijft nog rottend hout. Laat het alstublieft zinken en voor eeuwig verdwijnen.
Haast.
Hij kwam de hoek om. De zon stond eerst rechts van hem en scheen door het raam op de stoel van de bijrijder. Het glas was niet helemaal helder. Hele fijne krasjes waren door jarenlang zand en slecht wassen in de raam gekrast. De stoffen bekleding van de stoel leek op een oude spijkerbroek. Licht en donkerblauw met een fijne structuur maar nog wel strak en zonder scheuren of slijtage. Niet doorgezakt. Het nodigde uit om in de stoel te gaan zitten en mee op reis te gaan. Want het was een reisauto. Tenminste, zo was ie ooit geadverteerd. In een tijd waarin de klant via brochures werd bereikt. Je naar een garage ging en daar de informatie haalde. Waar de verkoper een adviseur was die je wegwijs maakte in een wereld van onbegrensde mogelijkheden om onderweg te zijn in je eigen auto. Die tijd lag ver achter hem. De auto was gedateerd in een tijd waarin de verbanning van de verbrandingsmotor in volle gang was. Hij had niets met de nieuwe tijd. Al die emissiepraatjes en het gezever van de nieuwe marketing wantrouwde hij. Eenvoud. Dat sprak hem aan. Dus reed hij al dertig jaar in zijn destijds nieuw gekochte auto en vond het prima zo. Wat anderen ook van hem vonden. Hij bleef trouw aan wat voor hem belangrijk was. En zo draaide hij ook rechts af. De zon scheen in zijn gezicht. Met een voorruit die ook vol krasjes en spikkels zat van zand, talloze steentjes en ruitenwissers die hun slijpende werking in het glas hadden verricht. Hij schakelde op en gaf gas. Van de twee naar de drie. En van de drie naar de vier. Daar bleef het bij. Vijftig is hard genoeg. Gisteren was dat anders. Toen werd hij in de late ochtend gebeld. Hij sliep nog vast. Na het ophangen was hij binnen vijf minuten gewassen, aangekleed zat in zijn auto en vloog de straat uit, reed drie keer door rood en zat een minuut later op de autosnelweg en jakkerde met honderdvijftig naar het Zuiden.
Midzomernachtrit.
‘s Avonds fietsen heeft voor mij iets bijzonders. De overgang tussen licht en donker zit binnen onze wereld verzonken in structuur. De rituelen zijn anders. Je gaat van bezig zijn naar rust en slaap. Deze grens passeren en op een tijdstip sporten dat je in de winter al slaapt kan tijdens de midzomernacht. Ik ging alleen en fietste België binnen, sprak een goeie bekende en keerde om. Terug naar Nederland. De prachtige zonsondergang liet mij stil staan. Endorfine met een verrukking die sidderde door mijn lijf. Morgen verder werken aan mijn herstel met radioactieve vloeistof in mijn aderen. Mocht je mij morgenavond zonder een lamp op de fiets toch zien weet je waar de straling vandaan komt. 😉🤟🏼🙌🏼✨✨✨✨✨
Voor de eerste keer in mijn leven.
Het is de eerste keer
Dat iemand mij nodig heeft
Die van mij houdt
Die om mij geeft
Voor de eerste keer in mijn leven
Mag ik mijzelf zijn
Zonder reserve
Het is nooit eerder gebeurd
Dat ik mijzelf mocht zijn
Zonder restrictie of terughoudendheid
Met wie ik ben en wat ik doe
Voor de eerste keer in mijn leven
Mag ik mijn lijn lopen
En mag mijn hart doen waar het hoort
Dat is door dat jij in mijn leven bent
Het zal mij niet verlaten
Het is liefde die mij omhult
Voor de eerste keer in mijn leven
Is er een vrouw die mij nodig heeft
Die mijn leven voor de eerste keer verlicht
Die mij laat zijn wie ik ben
Zodat ik mij voor de eerste keer
Geen zorgen hoef te maken
Dat ik gekwetst wordt
Of dat de liefde bij verlaat
Iemand.
Voor de eerste keer in mijn leven
Iemand die mij lief heeft en mij nodig heeft
Pap ❤️
Vandaag, zesentachtig jaar geleden werd je geboren.
Vieren met warmte deed je graag.
Met mam, mij, mijn vriendin, je dochter en kleinkinderen.
Ik zie de dag al voor me.
‘Eerst een stiepel botterhamme.’
‘Dan een sniebelke vlaa mit een goeie tas koffie.’
En wachten tot het bezuuk komt.
De ganse dag dur komme ze.
Het is al weer acht jaar geleden.
Je ging zo verrekes onverwacht en snel.
In deze tijden denk ik weer veel aan je.
Wie je bent en wat je mij leerde.
Jouw levenswijsheid verpakt in eenvoudige krachtige zinnen.
Die ik pas jaren later leerde ontcijferden.
Je stond altijd klaar voor anderen.
De warme hand gaf gul.
Een onbegrensde loyaliteit.
Fel als je onrecht voelde, zag of die hoorde.
Boos, verdrietig en stil op Dodenherdenking en Bevrijdingsdag.
De man van wij, samen en sociaal.
In deze tijd denk ik vaak aan je.
Omdat ik van je hou.
Jij bent een vader die mij veel meer mee gaf dan ik destijds besefte.
Een man die graag thuis was en maar niet lang kon blijven.
De dorpse Limburger met een onrustige reizende ziel.
De tweestrijd tussen blijven en gaan en je fantastisch warme hart.
Wat je zei pas ik zoveel als mogelijk toe ‘ouwe taaie’.
Dus op jouw geboortedag.
De dag dat mijn kinderen werken, studeren en ze hun vader missen.
Eer ik jou met één van je mooiste uitspraken.
‘Vriendelijkheid kost geen geld.’
Proost ouwe taaie. Ik drink een fles wijn in plaats van Tyskie!
Cor junior.
Stilte binnenin.
Stickers met draadjes zijn op mijn lijf geplakt. Ik ben het gewoon geworden. Na alle onderzoeken de afgelopen maanden. Het doel overstijgt het gevoel van schroom en ik laat het over mij heen komen. De ingreep begint nu echt en het eerste wat ik moet doen is een slang inslikken die via mijn slokdarm in mijn maag terecht komt. Zo maken ze een rontgen opname. Het doel is om te controleren of er geen stolsels in mijn hart zitten. Het verrast mij want dit had ik niet verwacht. Niet onthouden of was het mij niet verteld? De eerste keer kots ik de slang terug. De tweede keer niet. Dit moet slagen en ik ben vastberaden. Slang er in. Opnames maken. Alles zit goed. Slang er uit. Ze kunnen beginnen. Ik kijk om mij heen en neem alles waar. Mijn bril gaat af. Ik geef me over.
De verdoving is in werking getreden en wijdbeens wacht ik gelaten af tot de katheters via mijn liesaders worden ingebracht. Tijdens de ingreep zal ik een een soort van roes ‘wakker’ blijven. Al naargelang de situatie wordt de roes zwaarder of lichter. Hoe het kan weet ik niet maar ik dreig van mijn stokkie te gaan. Blijkbaar ben ik nerveuzer dan verwacht. Ik adem zwaar en zoek de arts. ‘Maak je kwaad!’roept de cardioloog-elektrofysioloog. ‘Maak je kwaad Cor. Laat de adrenaline komen en zorg dat je niet wegzakt!’
Huh? Okay dan! Ik gehoorzaam. Dus ik maak me kwaad en het werkt. Ik ben weer klaarwakker. De adrenaline pept me op en alle gevaar is geweken. Adrenaline als remedie tegen flauw vallen. Hoe simpel kan het zijn. Die ga ik onthouden. De katheters zitten er in. De cardioloog zegt dat alles goed gaat. “Laat me weten als je ze in je hart voelt of als er iets niet helemaal lekker gaat.” Versuft en tegelijkertijd wakker wacht ik af wat er gaat komen.
“Laat me weten als je wat voelt.” Werkelijk. Alsof we aan het klussen zijn. Dat zijn de cardioloog-elektrofysioloog eerder al. “Zie ons als de electriciens van de cardiologie. Zo zijn er ook nog loodgieters en cardiologen die complete renovaties uitvoeren. Eigenlijk is het niets anders dan klussen voor gevorderden.” “Hoezo relativeren meneer de cardioloog.” Ik voel het kriebelen in mijn hart. Vanaf de rechterboezem wordt een gaatje geprikt in de boezemwand om zo in de linkerboezem te komen. Daar liggen de uitgangen van de longaders. Daar moeten ze in zijn. Het gaat hartstikke goed.
Ik stuiter! Wel een halve meter de lucht in. “Wat is dat?” hoor ik mezelf zeggen. Zelf bevind ik mij in een staat van zijn die tussen bewusteloosheid en bewustzijn in zit. Wakker en tegelijkertijd niet aanwezig. Achteraf hoor ik dat dat de verdoving is. Het beroemde ‘roesje’. “We testen of we goed werk hebben afgeleverd en de ingreep effect heeft Cor. En het werkt! Nu gaan we verder met de andere longvenen!” “Ben ik dat ook vergeten of niet?” Ik weet het niet…in mijn hoofd wordt het weer zwaar en ik hoor ergens ver weg iemand zeggen “Geef hem nog maar wat er bij.” De keren die volgen heb ik blijkbaar goed gereageerd want het lukt.
Nu ik er aan terugdenk voel ik het weer in mijn lijf. Mijn hart heeft in mijn beleving ook een herinnering en het is bijna eng om mijn ervaring openbaar te maken. Blijkbaar zit de schrik er nog steeds in dat het terugkomt. De tijd heelt alle wonden al vermoed ik dat de herinnering in mijn hart gebeiteld zit en niet herinnert wil worden aan de pijn. Het voelt bevrijdend om dit te delen. Eindelijk durf ik het. Trots op mijn hart waar ik zo van hou.
Ik kom even bij als ik door een gang rijd. Achteraf blijkt dat ik toen om weg was naar de afdeling. De wielen zoemen en ik ben versuft. Mijn liezen strak ingezwachteld met drukverband. Er is absolute rust in mijn borstkas. Geen gerammel meer. Het is stil en ik kan me niet meer herinneren wanneer ik dat voor het laatst had. Er is stilte binnenin. Tijd om opnieuw naar mijn hart te luisteren.
Het is zover.
Weten dat er iets gaan gebeuren dat je nog nooit eerder mee hebt gemaakt kan eng zijn. Het kan angsten oproepen. Vreemd eigenlijk. Angst is vaak terug te herleiden naar iets waar je bang voor bent dat nog niet is gebeurd. De nacht voor de ingreep sliep ik goed. Ik was niet bang of angstig. Er was eerder een serene rust over mij heen gevallen. Als een ondoorzichtig laken. Was het gelatenheid, vermoeidheid of was ik zo murw dat het lang mij af gleed en onberoerd liet? De avond vooraf was echter lang en ik kon moeilijk in slaap komen. Vreemd want elke avond is net zo lang. Behalve bij de overgang van de zomer naar de wintertijd en andersom. Het was een lange avond. Niet omdat ik in Maastricht was waar ze zeggen dat de stad niet ‘breed mor laaank’ is. Nee….het was stil. Bijna verlaten. Innerlijke rust voor zelfreflectie was er niet. Dus maakte ik een selfie. Mijn toenmalige vrouw wilde geen foto van mij maken. Dus nam ik na haar vertrek de BlackBerry en draaide ‘m om. Toentertijd hadden ze slechts een camera en die zat aan de achterkant. Dus moest ik het toestel zo manoeuvreren dat ik recht in de lens keek en de knop van de camera op de tast aan de achterkant van het toestel indrukte. De foto liet mij zien wat de toestand was. Een grauwe grijze huid, hangende oogleden, rood doorlopen ogen. De volgende dag zou alles gaan veranderen. De slaap kwam snel.
De liezen geschoren en het infuus aangebracht. Een operatiehemd aan. Het rook vreemd. Naar ‘te schoon’. Een mengeling van chloorwater, zeep en pure katoen. Met hele korte mouwtjes als een modern t-shirt. Op de achterkant touwtjes om het dicht te knopen. Een achter de nek, de anderen voor de rug en de billen. Hoe het uit is gegaan is mij een raadsel. Toen ik geopereerd werd lag ik naakt op een smalle operatietafel, eerder een plank, met sokken aan. Dat schijnt zo te horen. De rit met het bed naar de operatiekamer was kort. De cardioloog stelde zich voor. ‘Goedemorgen meneer Seijkens! Wij gaan er een mooie dag van maken.’ Zijn mentor en collega zat in een soort van controlekamer en keek door een raam de OK in. Hij zwaaide en heette mij welkom. “Goedemorgen Cor. Hoe gaat het met u? Fijn u weer terug te zien. Ik zal u vanaf hier in de gaten gaan houden terwijl mijn collega u gaat helpen. Hij is net zo goed als ik. U bent in goede handen.” Ik lachte naar hem en keek zijn collega aan. Een korte indringende blik. Hooguit 5 seconden. Meer niet. Meer was ook niet nodig. Er liep veel personeel rond in de operatiekamer. De cardioloog-elektrofysioloog, cardioloog, een anesthesist een paar verpleegkundigen en een technicus. Vooraf was me verteld dat een heel team klaar zou staan. Het was indrukwekkend. Aan het plafond beeldschermen aan beugels, platte monitoren voor de cardioloog. Een röntgenapparaat en dikke plastic gordijnen die bescherming bieden tegen de straling. De kamer was groot. Ik was rustig. Geen zenuwen of angst. Lichtelijk opgewonden en opmerkzaam. Ik wilde alles zien en waarnemen. ‘Dit maak ik nooit meer mee. Nu is de kans alles op te slaan.’ De kamer was groot.
Vooravond.
En dan lig je in een ziekenhuiskamer. In Maastricht. MUMC Cardiologie. Alles is voorbereid. Het bord met mijn gegevens hangt aan het voeteneind van mijn bed. Het bed is te kort. De verpleegster verlengt het voeteneind met een matrasje. Gekleed volgens de kledingvoorschriften lig ik in bed. Een lichtblauwe overgooier, schort, pyjama. Wat is het? Met witte touwtjes om het vast te knopen zodat het niet fladdert. Hoezo fladderen? Er is geen eens energie om mijn vleugels uit te slaan. Leeg, op, uitgeput. Mentaal en fysiek. Dat bleek maanden eerder al. Een bekende vroeg mij mee te gaan fietsen. Op de racefiets. Goed bedoeld. Als afleiding en om energie op te doen. Het viel slecht. De hartslag mocht niet boven de 135 slagen per minuut komen. Met beta blokkers was ie niet hoger te krijgen dan 124. Hij fietste voor mij uit en zweepte mij op. “Het gaat niet harder. Doe eens rustig aan. Heeej! Graag twee tandjes langzamer. Dit is voor mij niet te doen. Hallooo! Het lukt niet!” Het was de laatste fietstocht met hem. In de stilte van de maanden was het leeg binnenin. De tijd werd gedood met het huishouden en het ontbreken van warmte.
Terug in het heden. In mijn ziekenhuiskamer liggen meer patiënten. Mijn voorbereiding zit er op. Geschoren op de plekken waar het nodig is. De overgooier om. Liggend op bed. Morgenvroeg gaan ze mij als eerste helpen. Morgen. Tenminste…als alles volgens planning verloopt. Zou het dan toch kunnen veranderen? Mijn gedachten zijn doezelig. De kinderen zijn thuis. Er is iemand bij mij. Dat maakt het wat prettiger. We zijn samen en toch zijn we alleen met ons zelf. Er is er geen contact. Een drankje, wat snoep, zorgelijk kijken. Het maken van een foto van mij in bed zit er niet aan. Later die avond in de stilte van een donkere ziekenhuiskamer maak ik een selfie. Nieuwsgierig naar mijn blik en uitstraling draai ik mijn BlackBerry om en wordt nog stiller. “Is dat wat de ander ziet als ie mij aankijkt?“ In de eenzaamheid van de avond en nacht slaap ik rustig in. De verplegers gaven mij een pilletje. Of droomde ik van een pilletje dat alles zou veranderen?