Paris-Roubaix. Oude vriend!

Toen ik weer in Busigny stond voelde het vertrouwd. De ochtendmist die dreef over het golvende platteland daar in Noord Frankrijk. Daar waar je niet komt of je moet van kasseien en de grote oorlog houden.

Het viel me op dat ik van binnenin rustig was.

Dat begon al bij het vertrek in Nederland. Ruim op tijd, voor mijn doen, en dat viel iemand al op. De reis waarbij ik een viaduct over de autosnelweg herkende. “Morgen fietsen we hier over de snelweg via dat viaduct.” En floep! Er onderdoor J

Het land verwelkomt me. Ik voel me op mijn gemak. Zit voorin de bus. Boek op schoot van Lee Child, Spotify. Schoenen uit. De reis is kort.

Als eerste uit de bus, als eerste de hotelkamer. Direct eerste kamer rechts. Die met de louvre luiken. Alles klaargelegd binnen tien minuten. Ik ben klaar voor morgenvroeg. Het tafelritueel bij het avondeten. Kennismaken en delen van ervaringen.

Bellen; “Trusten schat. Ik hou van je en doe voorzichtig. En zal genieten van mijn geliefde kasseien!”

Meteen wakker als de wekker gaat. “Hop dag. We gaan beginnen”. Binnen een half uur klaar en aan het ontbijtbuffet. Eten en weg. Verder!

De fiets als vertrouwde makker. We grijpen elkaar vast. Met mijn handen aan zijn stuur en hij met zijn pedalen aan mijn voeten. Klaar voor de rit naar Roubaix. ‘Allez allez allez mon ami!’

Het is koud. Vanacht vroor het. Het vriest nog en ik zuig mijn longen vol. Hoe vaak nog vandaag? Wat ga ik voelen? Geen enkele Parijs-Roubaix is hetzelfde. En wat zal vandaag mij brengen?

De wind is koud. Noord Noord West. Op sector 17 kreeg ik vorige jaar een hand in de rug van ‘Jan de Wind’. Dit jaar krijg ik de wind van voren. Hahahaha. De wind van voren. Dit jaar is het heelhuids thuis komen. Genieten en niet de snelste tijd neer zetten. Ik stop. Maak foto’s van de kasseien en de rijp op het gras. Knijp in de remmen en sta te kijken en luister. Naar de fietsers die voorbij vliegen en stuiteren. De kettingen klapperen op de tandwielen. Het snuiven en spugen, het zware ademhalen van mezelf. Het ‘oe’ en ‘aa’ en het ‘Godverdomme. Kut!’, als ik een kassei verkeerd inschat en ie mij op mijn kloten geeft.

Vreemd…daar is het Bos van Wallers al. Ik ga kijken bij de mijnen en rijd het terrein op bij de torens van staal met grote wielen om kolen en de lift naar boven te halen. Franse mannen jagen mij weg. Ze brabbelen onverstaanbaar met een onvriendelijke intonatie. Ik zeg alleen ‘Merci, bonjour!’ met een grote glimlach op mijn mond.

En de Troue d’Arenberg ligt er de eerste honderden meters prachtig bij. Pas gerenoveerd door de Amie des Pavés. De kasseien zijn vriendelijker voor mij dan de mannen bij de mijn. Het gaat héérlijk. De kasseien lees ik. Het lijkt alsof ze mij het beste pad gunnen. Ik haal mensen in. Twee man halen mij in met ware doodsverachting.

Deze versie is echt anders dan anders. Ik geloof mezelf niet. In de verte een koeltoren en rood-witte strepen in de lucht, recht in de verte een boerderij van rode baksteen en nog verder in de verte bijna onzichtbaar een witte watertoren. Kilometers later passer ik ze één voor één. Ze horen dus toch bij het decor. Alsof ik achter de coulissen mag kijken. Niet in de kleedkamers maar er tussen rijd. Tussen het toneel en de hoofdrolspelers. Ik ben er en tegelijkertijd zie je mij niet. Ga op in het land en mag gaan en komen wanneer ik wil.

Zo ga ik verder. Verder. Ik passeerde eerder een monument ter nagedachtenis aan een overleden renner. Hartfalen. Mijn hart is bij me en laat me niet in de steek. Nooit meer!

Ik passeer de vertrouwde sectoren en lees het landschap. Weet al bijna uit mijn hoofd wat er komen gaat en waar ik op of naast de kasseistrook moet rijden en waar het venijn zit.

Een Italiaan die tegelijk met mij startte passeert mij regelmatig en ik hem. Hij heeft een smetteloos schone fiets. Een Bianchi zonder een vlekje en zijn pekske is ook nog alsof het zo uit de kast is getrokken. “Heeft hij die fiets onderweg gepoetst?” Mijn kolenschuiver zit onder de modder. Ik rijd door plassen water. Langs een strook bij een boerenerf ligt een berg iets. Ik rijd door de plas en ruik geen water. Ook geen modder. De kolenschuiver wordt een gierfiets. ‘Vive le vélo. Vive le boerenleven!’ Ik vloek als spookrijders tegemoet komen fietsen en ook de auto’s die tegen het verkeer in rijden de hardlopers die niet willen wijken. Eéns per jaar is hier de hel los. Dat is vandaag en morgen. Aan de kant! Ik ben de duivel op wielen!

Noordenwind op weg naar het Noorden maakt sterke benen mild. Ik heb geen zin om te stoempen. Het voelt vertrouwd in Nord Pais de Calais. L ’Enfer du Nord is bekend. Elke keer is anders. Het voelt altijd anders dan de vorige keer. Zo stuiter en mijmer ik richting de laatste drie stroken. Zo stamp ik een laatste kilometers weg. De wielerbaan tegemoet. Ik denk aan de zoete voldoening als ik straks onder de spekstenen douches sta en aan de ketting hang voor het warme water. Toen ik weer in Roubaix stond voelde het vertrouwd.

Share