Het is donderdag. De Avondetappe is afgelopen en ik staar voor me uit. Nog twee dagen en dan zijn de ‘Jour Avant’ renners in Parijs. Vandaag reden ze van Saint-Jean-de-Maurienne naar Tignes. De profs van Embrun naar Valloire. Fucking gave bergpassen gaan ze over! Col de Vars, Col d’Izoard, Col de Galibier, Montee d’ Aussois, Col de la Madeleine, Col de I’Iseran en de Montee de Tignes. Morgen fietsen de ‘bijna fietsmaten’ de Cornet de Roselend, Cote de Longefoy en Val Thorens op en over. Bijna. Bijna is niet helemaal en ik ben boos en stikjaloers. Daar had ik moeten fietsen. Daar wil ik zijn.
Ik zit en voel dat het steiler wordt. De laatste twee kilometer. Met elke aanzet neemt de weerstand van de berg toe. Mijn hartslag op het maximum. Verlicht door mijn wattages. De pijn verbijten. Geen spier vertekken. Het zuur brandt in mijn benen en mijn maag. Tot kotsen aan toe. Nog twee bochten. Dan rechts af. Daar boven op de col trek ik mijn jasje aan en daal. Vlieg naar beneden. Daar ligt een bidon op mij te wachten. De bidon hersteldrank die ik altijd ‘s ochtends bereid. Twee scheppen op een bidon. Diepe zit. Handen in de beugels. Buiten, binnen, buiten. Bijtrappen. Aanzetten en afremmen. De schijven zingen. Links, rechts. De daalwind toetert in mijn oren. Ik kijk achterom en heb ze er af gereden. Zo dender ik naar beneden. Ik wil naar bed en slapen. Mijn benen rusten omdat het morgen weer een lange dag in het zadel is. In Valloire is het leeg. Bijna donker. Niemand op straat. Het is stil. Alleen de wind. Drie jaar geleden was ik hier ook en zag de wereld er heel anders uit. Toen scheen de zon en liepen er toeristen. Waar is iedereen?Geen berichten in de appgroep van ‘Jour Avant’. Het hotel is twee keer linksaf. Een soort van chalet maar dan in het groot. Met balkonnen voor aan de gevel waar bloembakken vol geraniums aan hangen. Een cliché plaatje uit de Alpen. Het is warm en ik heb het koud. Klik klak van de schoenplaatjes op de tegels. Achterwiel ratelt. De voordeur staat open. Aan de receptie is niemand maar gelukkig staat er een bordje met daarop mijn naam en het kamersleutel. Wat doe ik hier? Wat bezielt me om in dit verlaten oord te gaan slapen? Waarom is hier niemand? Ik voel de kou langs mijn ruggegraat en rechterarm gaan en schrik. Kippenvel over heel mijn lijf. Ik kijk om…
Ik was even weggezakt. Mijn lief zet thee. ‘Ha schat. Was je aan het dromen?’ ‘Ja. Al vier weken.’