Het waren voor mij vreemde tijden begin jaren tachtig op het platteland van Noord-Limburg. De overgang naar de middelbare school was voor mij een tijd vol onzekerheid. Ik was niet klaar voor de ‘grote school’. Mijn wereld mocht gerust klein blijven maar dat had ik zelf niet zo in de gaten en ook niet in de hand. Mijn tienertijd begon maar wat moest ik er mee? Mijn gedrag riep bij anderen steeds meer weerstand op. Veilig voelde ik mij zelden of nooit. Op school hield ik mij staande door te overschreeuwen. Op voetbal en in het volleybalveld deed ik hetzelfde. Aan mijn inzet op het veld lag het niet. Daar kon ik mijn lichaam laten werken en was direct zichtbaar wat ik in huis had. Mijn moeder was gedreven om aan iedereen het tegendeel te laten zien. Dat er wel een goed mens in mij steekt die de moeite waard is om gezien te worden, waardering te krijgen en er bij te horen. Die ook goede eigenschappen heeft en een kans verdient. Dat deed ze door een ‘keet’ te regelen achter in onze tuin. Door mij met de jeugdcarnaval deel te laten uitmaken van de jeugdraad en ik was ook jeugdprins met carnaval. Samen met buurman Piet. De was prins bij de grote mensen. Mam hielp mij mee met het schooltheater. En ze stond heel vaak aan het voetbalveld mij aan te moedigen. Dan nam ze toeters mee en liet van zich horen. Ons team had een heuse fanclub in haar persoon en ze schreef de verslagen voor ‘Het Klokje’. Het plaatselijke suffertje met het nieuws uit het dorp. Ik herinner mij nog een keer een feestweek van de voetbalclub waarin zij als prominente dorpeling gevraagd werd om in een panel zitting te nemen. Mijn ouders waren bekend. Mijn vader niet. Die was altijd werken. Weg met de vrachtwagen. En route! Mam was wel bekend. Met haar Brabantse directheid, haar eigen mening en daadkracht viel ze op. En dat was interessant. Bijna exotisch. Het was een dorpse kopie van een populair show op tv. Ik mocht er niet bij zijn. Het was het avondprogramma. Toch sloop ik het huis uit en via de zandweg achter de feesttent kon ik meeluisteren. Toen werd er een vraag aan haar gesteld over relaties en wat mijn moeder mij toewenst als ik later volwassen ben. Haar uitspraak bracht de rumoerige boerse zaal tot zwijgen. Het werd muisstil. Je hoorde de spelden vallen. Ik heb liever dat mijn zoon gelukkig is met een pikzwarte negerin die zielsveel om hem geeft en waar hij zichzelf mag zijn dan dat hij ongelukkig is met een boerenmeid die niet van hem houdt. Uppercut. Knock-out! Daar konden de zeikerds het mee doen. De presentator werd er ook stil van. Ik zweefde naar huis. Trots op mijn moeder die haar mannetje stond. Mijn loden jas werd lichter
Verleden
Loden jas (5).
Het was niet vreemd dat mensen fel op mij reageerden. Ik was in de ogen van velen een eikel. Echt onhandelbaar. Een enfant terrible, een doerak, een losgeslagen rebel, halve zool, rijp voor de LOM-school. Dat heeft die van Seijkens gedaan, die van de Veestraat. Dat waren de uitspraken van de burgerij en de boeren in het dorp. Dat was hun mening. Niet gestoeld op kennis van zaken. Het was actie, reactie. En ik moest mij nog meer staande zien te houden want de volwassenen waren zonder mededogen. En de kinderen namen dat gedrag over. Ook al was ik niet in de buurt geweest, dan nog werd ik als dader aangewezen.
Vreemd…voor een dorpje waar begin jaren zeventig hippie popfestivals werden georganiseerd waren de inwoners nog alles behalve tolerant en vrije geesten. Ik begreep er geen zak van.
Ik ontken niet dat ik geen rotzooi heb veroorzaakt. En dan heb ik het niet over belletje trekken. In kippenhokken eieren jatten en die gebruiken als granaten in een verzonnen ‘oorlog’ was kinderspel. En ja, ik was geen brave. Dat neemt niet weg dat er veel meer stoute jongetjes rondliepen. Ik was niet de enige! Spelcomputers waren er niet. Wij speelden in de natuur, op straat, fietsten rond met een voetbal onder de snelbinders, verkleden ons als soldaten en speelden oorlogje in bossen in kleding van de dump. Groeven ondergrondse hutten en legden daar boomstammen overheen. Verlichten die met kaarsen. Jatten snoep en sigaretjes, dronken stiekem bier dat we weghaalden in de oefenruimte van een band. Liepen met bijlen en zagen door het bos, met zakmessen op zak, veldflessen met water en vochten en speelden met ‘bendes’ van andere dorpen en buurtschappen. Woensdag en zaterdag doorbrak de sleur. Dan was er nog meer tijd te doden. Woensdagmiddag vrij en ‘s avonds voetbaltraining. Zaterdags de voetbalwedstrijd. Voor mij waren dat de hoogtepunten in de week. Dan was er duidelijkheid, regels, een doel en moesten we samenwerken. Zelfs daar was het lastig. Ook daar werkte de sociale structuur tegen mij. De lichtpunten waren door volwassenen die het beste met mij voorhadden. Het was toen al te laat voor mij.
Het was de overgang van de zachte jaren 70 naar de verhardende jaren 80. Van punk, hardrock, kernraketten, een toename van de werkloosheid en de import die het dorp als forenzendorp gebruikte. De emancipatie in het onderwijs en pedagogische vernieuwing was ver weg.
We sloegen er op los en vroegen ons later, of helemaal niet, af wat er aan de hand was. Zo deden de ouderen het en de jongeren deden dat na. En ik verharde mee.
Loden jas (4).
Met gym, opstellen schrijven, spreekbeurten geven en de kennis over geschiedenis was ik ze de baas. Daar was ik goed in en het waren de vakken waar ik altijd plezier aan heb beleefd. Dan zweefde ik. En dat zweven streefde ik ook na als school uit was. Bij alles wat ik deed zocht ik de euforie van vrijheid, onafhankelijkheid en erkenning. Ook thuis.
Dat ging zo door op de middelbare school. In hetzelfde rotdorp. Mijn ouders wilden er gaan wonen. En dat was wel te begrijpen. Achteraf wel. Een prachtige omgeving en het verlangen naar vrijheid heb ik niet van vreemden. Die vonden zij daar ook. Ik was doodongelukkig dat het de derde school op een rij was waar ik heen moest gaan en niet vijftien kilometer verderop. Naar Horst of Venray. Waarom mag ik daar niet heen? Ze kennen me daar. De leraren van de lagere school zijn vrienden van de leraren op de middelbare school. Die klootzakken houden elkaar de hand boven de kop, het zijn dezelfde eikels en ze hebben mij al veroordeeld. Die moeten mij niet! Ik wil weg hier en ook niet met die kloot-jongens op school zitten! Dagenlang was ik verdrietig. Huilend lag ik op mijn kamer. De zin om daar heen te gaan was nul! De spanning liep op. De dreiging van vechten was ik toen al beu. Want op die middelbare school zou ik knakkers tegen komen uit andere dorpen waar ik ook mee op de vuist was gegaan of die mij te pakken hadden gekregen tijdens mijn omzwervingen door de natuur. En als dat niet was geweest kenden ze mij via via en was de toon gezet. Tot die tijd had ik nog nooit een grote overwinning behaald die mij onaantastbaar maakte. Want dat dacht ik nodig te hebben. Ik wilde mezelf kunnen zijn en in vrijheid leven. Het open karakter van de natuur hield mij staande en gelukkig gaven mijn ouders mij de ruimte om mij uit te leven. Ondanks de ruimte en de frisse lucht op het platteland was het klein en ontnam het mij de adem. Het was verstikkend!
Loden jas (3)
Op de lagere school was het een jojo’en van bijna gezien worden, onbegrip, acceptatie, pakken rammel, slaag krijgen en ontvangen, hard rennen, tegenzin en remmingen op mijn denkwereld. In mijn geheugen heb ik elke dag gevochten. Met een select gezelschap. De vechtersbazen. De alfa jongens van de hogere klassen aasden op een in hun ogen makkelijke buit maar daar liet ik mij niet door klein krijgen. Wat zeg je? Knal! Daar vlogen de vuisten naar de kaken. Ik sloeg er op en kreeg er vaak van langs. Daar bovenop vierden de leraren zich bot op mij. Klappen tegen mijn wang of hoofd, haren werden uit mijn hoofd getrokken, oren geranseld, een trap onder mijn kont, van dat geniepige knijpen in mijn arm, aan de oren worden getrokken. Vernederd worden door openlijk in de klas te kakken te worden gezet door de leraren. De gang op, in de hoek, het schoolplein vegen, nablijven, strafwerk meekrijgen. De lagere school was voor mij een hel.
Een uitzondering was die keer dat ik na onderzoek in de aardrijkskunde boeken op zoek ging naar stenen werktuigen uit de prehistorie. Ik wist op welke velden een grote kans op een vondst mogelijk was en vond meteen een vuurstenen schraper. Een leraar die dit voor de hobby deed geloofde mij niet, het zal ook eens een keer wel, en die heb ik de schraper geschonken. Ik wilde gezien worden en mijn gelijk halen. Boven de azijnzeikerds en beterweters staan en juist delen en verbinden. Dus kreeg hij de schraper. Na de eerste verbazing kon er gelukkig nog net een dank je wel van af. Maar binnen mogen komen en warm ontvangen worden zat er niet in. Dezelfde leraar sloeg er eerder vaak op los en trapte mij eerder zo hard onder mijn kont dat ik er een dag niet op kon zitten. Na de schenking werd hij milder.
Loden jas (2)
Het eerste was het gevoel dat op kwam zetten was er een van ‘er niet bij horen’. Dat wilde ik wel maar kon ik niet. Kinderen en volwassenen waren hetzelfde. En ze liepen in dezelfde pas. Zo kwamen ze op mij over. Want dat meelopen deed, in mijn beleving, iedereen daar. In de pas lopen en vooral niet afwijken. Want dat kunnen wij niet aan. Jij met je streken en andere gedachten. Vragen waar wij geen antwoord op kunnen geven. Je tegendraadse gedrag en onvoorspelbare reacties.
Vanaf mijn eerste herinnering komt bij mij naar boven dat ik niet in het gareel liep. Op de kleuterschool al konden de juffrouwen mij niet aan en plaatsten mij over naar een andere groep. Ze zette mij op de gang en ik kroop onder de raam van de deur van het klaslokaal over de grond naar de voordeur en liep weg. Terug naar huis. Bekijk het maar. Als jij mij niet goed genoeg vind ga ik mijn eigen weg en daar heb ik de juffrouwen niet bij nodig. Ik ga naar huis!
En die ene keer dat ik ruzie kreeg met een jongen op de speelplaats en ik de schop waar we in de zandbak mee groeven in het zand naar zijn hoofd gooide en hij een jaap van een snee in zijn voorhoofd kreeg. Het bloed liep over zijn gezicht. Daar vroeg hij om. Dat was zijn eigen schuld. Vond ik. Maar de jongen kreeg troost en ik kreeg straf en niemand luisterde naar mijn verhaal. Terwijl er wel iets aan vooraf was gegaan. Dat deed niet meer ter zake. Ik was fout en stout. ‘Stout Corke!’
Loden jas.
Deel 1
Een loden jas of een blok om mijn nek. Zo voelde mijn verste verleden de laatste tijd. Of noemde ik het al langer zo en hoorde ik het mij zelf niet zeggen? Of drong het soms niet tot mij door? Gek eigenlijk dat nu het besef pas komt dat het zwaar voelde.
En naarmate de tijd vorderde bleken het meerdere jassen en blokken te zijn. Een blokkendoos, eerder een blokkade, en een garderobe waar mijn verleden in hangt en staat te verstoffen. Althans, zo ervoer ik dat. Het was oud en in onbruik geraakt want het had geen functie in mijn dagelijks leven. Tenminste, dat dacht ik. Dat meende ik te voelen. Toen kwam het opzetten en werd het springlevend terwijl het volledig uit beeld was.
Dus ging ik terug in de tijd. Want daar ging ik iedere keer heen in mijn gedachten. Naar vroeger. Naar mijn jeugd. Naar mijn kleine dorp en zijn ruim duizend inwoners. Een boerendorp. Ik ging in gedachten terug naar ons huis aan de zandweg. Met rondom weien, akkers, bossen. De zon zag ik opkomen en ondergaan vanuit ons huis. Wij waren ‘buitenlui’. Geen originele dorpsbewoners maar wel uit de regio. Maar dat maakte niet uit voor de rest. Ik ben in mijn geheugen gaan graven en probeerde mijn vroegste herinnering naar boven te halen. Een gebeurtenis kon ik niet vinden maar ik ontdekte wel wat anders. En toen begon het te komen. Mijn angsten kwamen weer tot leven en verdrongen herinneringen plopten in mij op. Steeds sneller en meer.